Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les: 
  • kun je het verschil uitleggen tussen de ik-vorm en de stam van een werkwoord;
  • kun je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed schrijven;
  • kun je de persoonsvorm in de verleden tijd goed schrijven;
  • weet je wat klankvaste en klankveranderende werkwoorden zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je vaak wat iemand doet of wat er gebeurt. 
Bijvoorbeeld: 
Anne tekent allemaal hartjes in haar schrift. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is in deze zin het werkwoord?
Tamara zingt een liedje voor de jury.
A
Tamara
B
zingt
C
een liedje
D
voor de jury

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de volgende zin?
Danny rent naar huis.
A
rent
B
Danny
C
naar
D
huis

Slide 5 - Quizvraag

Stam en ik-vorm
Als je het werkwoord goed wilt schrijven, begin je bij de stam. De stam van het werkwoord is het hele werkwoord zonder -en. 

Slide 6 - Tekstslide

Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Slide 7 - Tekstslide

Welke antwoorden zijn goed?
A
Ik wordt
B
Hij word
C
ik word
D
Hij wordt

Slide 8 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik (bereiden) het eten voor.
A
bereid
B
bereidt

Slide 9 - Quizvraag

De directeur .... (betalen) de gloednieuwe auto
A
betaalt
B
betaald
C
betaaldt
D
betaaltt

Slide 10 - Quizvraag

Verleden tijd- klankvaste werkwoorden
Bij sommige klankvaste werkwoorden hoor je hoe je ze moet spellen in de verleden tijd. Je hoort aan de uitspraak of je +te of +de moet schrijven.
  Bij klankvaste werkwoorden verandert de klank niet als je de persoonsvorm in een andere tijd zet. --> klankvaste werkwoorden worden ook wel zwakke werkwoorden genoemd. 
Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd als volgt: ik-vorm + de(n) --> struikelen --> ik struikelde (ev) --> wij struikelden (mv)  of ik-vorm + te(n) --> poetsen --> ik poetste (ev) --> wij poetsten (mv)



ik poetste (ev)

wij poetsten (mv)










Slide 11 - Tekstslide

 klankveranderende werkwoorden
Werkwoorden waarbij de klank verandert als je het werkwoord in een andere tijd zet, noemen we klankveranderend. Meestal kun je horen hoe je deze werkwoorden schrijft.
Bijvoorbeeld: 
slapen
Mijn cavia slaapt de hele dag.
Mijn cavia sliep de hele dag.


Slide 12 - Tekstslide

Waaraan zie je in welke tijd een zin staat? Kies het goede antwoord.
A
aan de persoonsvorm
B
aan het hele werkwoord
C
aan het voltooid deelwoord
D
aan het werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

De kapper
(knippen) gisteren mijn haar.
A
knipt
B
knipte
C
knippen
D
knipde

Slide 14 - Quizvraag

Het kindje (struikelen) over de deurmat.
A
struikelen
B
struikelte
C
struikelde
D
struikelt

Slide 15 - Quizvraag

De buschauffeur (zwaaien) vanmorgen naar zijn collega.
A
zwaaien
B
zwaait
C
zwaaide
D
zwaaite

Slide 16 - Quizvraag

Wij (rijden) gisteren naar het strand.
A
rijden
B
rijdt
C
reed
D
reden

Slide 17 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag! 
In Blink ga je de diagnostische toets maken.

Slide 19 - Tekstslide