CE-training Nederlands (4): De evolutie leert ons geen moraal

CE-training Nederlands (4): 
De evolutie leert ons geen moraal
Tekst 1 CE 2019-II
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

CE-training Nederlands (4): 
De evolutie leert ons geen moraal
Tekst 1 CE 2019-II

Slide 1 - Tekstslide

onduidelijke woorden

Slide 2 - Woordweb

De tekst ‘De evolutie leert ons geen moraal’ kan door middel van onderstaande kopjes in vijf delen worden onderverdeeld:
deel 1: Inleiding
deel 2: Wijdverbreide aannames en hun ontkrachting
deel 3: Hernieuwde theorievorming
deel 4: Pseudowetenschap
deel 5: Slot
Bij welke alinea begint deel 4, ‘Pseudowetenschap’?

Slide 3 - Open vraag

Welke overeenkomst is er in alinea 3 en 4 te vinden tussen opvattingen uit de evolutionaire psychologie en de gedragsbiologie?
Beide wetenschappen
A
gaan uit van dominantie bij de man en intuïtieve aandrang tot binding bij de vrouw.
B
benadrukken dat menselijk gedrag verklaard kan worden uit omstandigheden in het verleden.
C
verklaren menselijk gedrag door te verwijzen naar parallellen met dierlijk gedrag.
D
interpreteren menselijk gedrag als het resultaat van langzame biologische evolutie.

Slide 4 - Quizvraag

Frans de Waal huldigt volgens de tekst het standpunt dat moreel besef te ontlenen valt aan de natuur.
Vat in maximaal 50 woorden de argumentatie van Frans de Waal samen waarmee hij volgens de tekst dit standpunt ondersteunt. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 5 - Open vraag

Vat alinea 10 t/m 12 samen. Neem het schema over, vul het in en schrijf je antwoorden op in de volgende schermen.

Slide 6 - Tekstslide

Vul achtereenvolgens in:
weerlegging - conclusie - aanbeveling
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 50 woorden.

Slide 7 - Open vraag

In al. 8 t/m 11 worden drijfveren voor het gedrag van apen aan de orde gesteld. Wat is blijkens de tekst de visie van De Waal op deze drijfveren en wat is
blijkens de tekst de visie van de auteurs op deze drijfveren? Gebruik geen voorbeelden.
Geef in maximaal 25 woorden antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 8 - Open vraag

Volgens wie verloopt de evolutie alleen geleidelijk?

A
Chomsky
B
Dawkins
C
De Waal
D
Gould

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

In het tekstgedeelte dat bestaat uit alinea 11 en 12 van tekst 1 wordt een
visie verwoord op wat de natuur ons leren kan. Die visie is tegengesteld
aan de visie die blijkt uit tekstfragment 1.
Geef voor elk van die visies weer welk argument wordt gehanteerd om die
te staven.

Slide 11 - Open vraag

In alinea 2 van tekstfragment 1 maakt de geïnterviewde gebruik van een
specifiek argumentatieschema.
Geef aan welk schema dit betreft en beredeneer waarom je de argumentatie al dan niet overtuigend vindt. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 40 woorden.

Slide 12 - Open vraag

Blijkens tekstfragment 1 maken neurowetenschappers gebruik van een
specifiek argumentatieschema.
Geef aan welk schema dit betreft en beredeneer waarom je de argumentatie al dan niet overtuigend vindt. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 50 woorden.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Vul je antwoord in op de volgende slide.

Slide 15 - Tekstslide

Antwoord op vragen 'bij wie ontstaan?' en 'wanneer ontstaan?' bij Chomsky en Levinson.

Slide 16 - Open vraag

Een kritisch lezer zou van mening kunnen zijn dat in al. 17 het publiek wordt bespeeld, doordat daar nogal geringschattend geschreven wordt over evolutionaire psychologie.
Citeer twee woorden of woordgroepen uit alinea 17 waaruit deze geringschatting blijkt.

Slide 17 - Open vraag

In regels 261-263 wordt voorgesteld dat we ‘beter’ kunnen nagaan waar mensen hun bijzondere vermogens aan danken.
Welke eerder in de tekst genoemde opvatting zou met dit voorstel moeten worden bijgesteld?
de opvatting dat
A
het taalvermogen een uniek-menselijke eigenschap is
B
mens en dier fundamenteel van elkaar verschillen
C
moraal uit de evolutie kan worden gerechtvaardigd
D
rolpatronen maar moeilijk veranderd kunnen worden

Slide 18 - Quizvraag

Welke van onderstaande formuleringen geeft het beste de hoofdgedachte van de tekst ‘De evolutie leert ons geen moraal’ weer?
A
Achterhaalde morele opvattingen gekoppeld aan ongefundeerde speculaties over het verloop van de evolutie leiden tot bevestiging van stereotypen.
B
Een evolutionaire verklaring van het ontstaan van morele vermogens dwingt ons om bepaalde maatschappelijke opvattingen te omarmen.
C
Wij moeten onze creatieve geest benutten om de maatschappij in te richten naar ons goeddunken, zonder rekening te houden met evolutionaire chronologie.
D
Wij zijn aangewezen op ons kritisch vermogen om zelf te bedenken wat een goede aatschappij is, aangezien de natuur ons hierbij geen steun biedt.

Slide 19 - Quizvraag

Welke twee van onderstaande uitspraken zijn in overeenstemming met de strekking van tekst 1?

1 Alleen door hoe-vragen te stellen, kunnen we ons een beeld vormen van een beschaafde samenleving.
2 De evolutie van onze genen is veel bepalender voor ons gedrag dan de culturele tijdgeest.
3 De ideeën van Chomsky over menselijke taal vertonen
overeenkomsten met de inzichten van de evolutionair psychologen.
4 Hume had in zijn tijd al in de gaten dat wanneer iets het geval is, dit niet betekent dat het noodzakelijkerwijs het geval is.
5 Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn overtuigend te verklaren
vanuit de evolutionaire psychologie. 
6 Een aantal evolutionair-psychologische verklaringen zorgen voor
bevestiging van vooroordelen.

Slide 20 - Tekstslide

Vul hieronder je antwoord in.
A
2 en 4
B
3 en 5
C
4 en 6
D
4 en 5

Slide 21 - Quizvraag

Tekst 1 is hoofdzakelijk een betoog, want in de tekst
A
worden de opbrengsten van verschillende vormen van onderzoek tegen elkaar afgezet.
B
worden diverse argumenten tegen de morele inrichting van onze maatschappij gegeven.
C
worden redenen gegeven voor een andere kijk op de herkomst van menselijke moraliteit.
D
wordt een duidelijke voorkeur uitgesproken voor een specifieke visie op de evolutieleer.

Slide 22 - Quizvraag

Welke drie van onderstaande uitspraken zouden in een beknopte samenvatting van tekst 1 moeten worden opgenomen, gelet op de strekking van de tekst? Noteer de drie cijfers die voor betreffende uitspraken staan.
1. De manier waarop wij in deze tijd denken, is goeddeels bepaald door de struggle for life van onze verre voorouders.
2. Volgens Chomsky is taal een eenvoudig systeem dat ons grenzeloze gebruiksmogelijkheden biedt.
3. Vaak wordt menselijk gedrag abusievelijk toegeschreven aan biologische grondslagen.
4. Steeds meer mensen zijn oprecht geïnteresseerd in de evolutionaire oorsprong van de menselijke natuur.
5. Het is te gemakkelijk om de natuur te gebruiken als bron van inspiratie voor de manier waarop mensen moeten samenleven.
6. We moeten ervoor waken dat pseudowetenschappelijke inzichten onze visie bepalen op de inrichting van de ideale samenleving.
Vul je antwoorden op het volgende scherm in.

Slide 23 - Tekstslide

De volgende uitspraken moeten worden opgenomen in een beknopte samenvatting van tekst 1:
A
2, 3 en 5
B
3, 5 en 6
C
2, 4 en 6
D
4, 5 en 6

Slide 24 - Quizvraag

Hieronder volgen vijf uitspraken. Twee ervan zijn feitelijk en drie ervan zijn waarderend.
1. “We kunnen beter nagaan waar wij onze bijzondere vermogens aan danken.” (regels 261-263)
2. “Hetzelfde geldt voor het idee dat onze zelfzuchtige genen maken dat we meer investeren in bloedverwanten dan in anderen.” (regels 62-65)
3. “Deze explosie van creativiteit heeft waarschijnlijk iets te maken met de ontwikkeling van taal.” (regels 190-192)
4. “Nu kun je het lezen van zulke boeken zien als een onschuldig en ook wel vermakelijk tijdverdrijf, maar wij vinden de inhoud ervan zorgelijk.” (regels 224-227)
5. “Het wordt griezelig als zulke pseudowetenschappelijke inzichten onze moraal gaan verklaren en zo een bepaalde visie op het samenleven rechtvaardigen.” (regels 239-243)

Neem de cijfers 1 tot en met 5 over en noteer in het volgende scherm achter elk cijfer een F voor feitelijk of een W voor waarderend.

Slide 25 - Tekstslide

Vul achter de nummers 1 t/m 5 in of het een F (feitelijk) of W (waarderend) argument is.

Slide 26 - Open vraag