Voorbeeld van een cijfer
Woordsoorten: 8 (max 10)
Spelling (leestekens): 6 (max 10)
Zinsdelen: 6 (max 10) / Stap 5: 7
Fouten:
werkwoordspelling: 2 fouten (=-4p)
fouten in leestekens/zinsbouw: 2 fouten (=-2p)
Havo: [(8+6+7)-6] / 30 x 9 + 1 = 5,5
Vwo: [(8+6+7)-6] / 30 x 10 = 5,0