12-09 Personal pronouns

Welcome
  • Sit quietly in your seat.
  • Respect and listen to each other.
  • You need your: notebook, english book, pen & chromebook

  • Also....... positive energy to learn! 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome
  • Sit quietly in your seat.
  • Respect and listen to each other.
  • You need your: notebook, english book, pen & chromebook

  • Also....... positive energy to learn! 

Slide 1 - Tekstslide

Homework
  • Vorige les Present simple: Wat en hoe?
  • Huiswerk:
- Nakijken: met ander kleur pen. Tijd: 3 min
- opvallende fouten: crys, cry's

Geen hw: extra hw als straf; schrijfopdracht.
Vocabulary blz. 82 oefenen/leren

Slide 2 - Tekstslide


By the end of this class:
  1.  You can use pronouns and question words correctly.
  2.  You know words that describe personality (persoonlijkheid).

Slide 3 - Tekstslide

  1. Vocabulaire persoonlijkheid oefenen
  2. personal pronoun (persoonlijke voornaamwoord) regel zelf ontleden/ontdekken
  3. personal pronoun en vraagwoorden uitleg & oefenen
  4. Zelfstandigwerken

Slide 4 - Tekstslide

Theme words: Personality
Vertaal de woordjes in NL/eng. Time: 3 minuten
1. Irritant                                5. Nice
2. Lui                                        6. Relaxed
3. Verlegen                            7. Smart
4. gemeen                              8. Friendly
  • 1. annoying  2. lazy  3. shy  4. mean  5. aardig  6. ontspannen
  • 7. slim  8. vriendelijk
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Guess the rule
Read Tones and I Dance Monkey.
Then answer these questions in duo's.  Time: 5 minutes

1. What are the words in blue and orange?
2. What are the words in italic (cursief)?
3. answer question b.......
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Personal pronoun (persoonlijke voornaamwoorden)
  • Gebruik: om naar iemand of iets te refereren of letterlijk te wijzen. Een persoonlijk voornaamwoord is vaak het onderwerp van een zin.
  • 'I' is altijd met hoofdletter, ook midden een zin.
  • "It" gebruik je als je over dingen spreekt.

Slide 9 - Tekstslide

wanneer gebruik je...?
voorbeeld:
Voor het werkwoord (verb):
I, you, he, she, it, we, you , they.
He likes me.
Do you like him?

Na het werkwoord (verb):
me, you, him, her, it, us, you, them.
I am talking to her.

Slide 10 - Tekstslide

Use the correct personal pronoun.
  1. ________ is driving _______ car. (his/he) 
  2. ________ often reads books. (Leila)
  3. _________ are watching TV. (my sister and I)
  4. ________ want to call ______ tonight. (her/I)
  5. I went to the cinema with Joe and Tom. I went with _______. 

Tijd: 3 minuten
  • 1. he, his    2. she   3. we    4. I, her     5. them
timer
3:00

Slide 11 - Tekstslide

Vraagwoorden
  • Gebruik: om vragen te stellen.
  • Je zet vraagwoorden aan het begin van de zin.
  • Ze beginnen met wh of h.


Slide 12 - Tekstslide

Vraagwoorden
What is your name?                       Why are you angry?                
When is your birthday?                Where are the toilets?        
Who is that girl?                               How are you?

Which colour is your favorite, red or blue? (je weet welke opties)
What is your favorite colour? (je weet niet wat de opties zijn)









Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat: hfd1. Ⅰ opgave 56, 57, 58, 59b &c, 60 blz.76 maken.
Hoe: individueel (stil)
           duo's: antwoord vergelijken, elkaar uitleggen (fluistertoon)
Klaar?: maken: Getting started 1 t/m 5 blz. 44 
                               E Grammar & Writing 30 t/m 33 blz 60
Hulp: boek, docent



Slide 15 - Tekstslide

Afsluiting
  • Class recap (herhaling)
  • What did you learn today?
  • Homework: 
 14 sept: hfd1. Ⅰ opgave 56, 57, 58, 59b &c
  •  Next class (volgende les): herhalingsles & Reading



                                                               

Slide 16 - Tekstslide