Grammatica

Gedichtje
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Gedichtje

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom
Persoonsvorm 
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een persoonsvorm?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
Wat
B
Deze
C
Persoonsvorm
D
is

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke manier kunnen wij de toekomst positief beinvloeden?
Wat is de pv in deze zin?
A
Op
B
Op welke manier
C
kunnen
D
kunnen beïnvloeden

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontleed de volgende zinnen
Anton had tot zijn achtende jaar in Lahringen gewoond.
Dorine kwam buiten adem aangelopen.
Ze zal wel gedacht hebben!
Francien stond maar te kijken. 
Het vliegtuig heeft moeten terugkeren.
Achter in de zaal werd steeds heel hard gelachen.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het onderwerp in de zin?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde
Doel:
  • Je kent het WERKWOORDELIJK GEZEGDE;
  • Je kunt het WERKWOORDELIJK GEZEGDE benoemen.



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
De persoonsvorm en de andere werkwoorden uit de zin.
B
Een werkwoordelijke uitdrukking
C
Een spreekwoord
D
Alle werkwoorden uit de zin, behalve de persoonsvorm.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen'.
A
ik
B
kan
C
benoemen
D
kan benoemen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hij verdedigt zich met zijn vuisten!
Wat is het WG?
TIP!
Bij verplichte wederkerende werkwoorden hoort het wederkerend voornaamwoord bij het WG
Bij toevallig wederkerende werkwoorden niet.
A
verdedigt
B
verdedigt zich

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik bezeerde mij tijdens de wedstrijd.

Het zinsdeel 'mij' hoort in deze zin bij een ..
A
toevallig wederkerend werkwoord (dus lv)
B
verplicht wederkerend werkwoord (dus wg)

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleepvragen voor het vak Nederlands

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Bijzondere' werkwoorden!
Wederkerende werkwoorden: 
Ik schaam me. -> werkwoordelijk gezegde: schaam me. 
Hij wast zich. -> werkwoordelijk gezegde: hij wast zich: 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerende werkwoorden
  • verplicht wederkerende werkwoorden:
  • wederkerend voornaamwoord (me, je, zich, ons)
  • me, je, zich, ons = deel van werkwoordelijk gezegde

Slide 19 - Tekstslide

min. 30-32
Voorkennis ophalen, beurten geven
Geen vingers
30 sec tijd geven

Instructie
Maken opdracht 1 pag. 50 de wg eruit halen gelijk en maken opdracht 6. pag. 53. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies