Grootheden en Eenheden BBL

Grootheden en Eenheden
Inleiding
Temperatuur

1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 2-4

In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grootheden en Eenheden
Inleiding
Temperatuur

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn grootheden en eenheden?



Een grootheid is iets wat je kunt meten, zoals lengte of massa,

Een eenheid is een afgesproken hoeveelheid, zoals meter, kilogram, seconde. Deze afspraken bij elkaar worden ook wel het SI-stelsel genoemd (Système International).

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Referentiematen:
Tropisch warm = 30°C
Oven +/- 200° C


Slide 4 - Tekstslide

Verschillende eenheden
  • In Nederland wordt temperatuur aangegeven door een aantal graden Celsius
  • Fahrenheit is een eenheid om temperatuur aan te geven die vooral in Amerika wordt gebruikt
  • In de wetenschap wordt vooral met Kelvin gewerkt.

Slide 5 - Tekstslide

En wat is de gemiddelde temperatuur in van deze 9 steden in graden Fahrenheit?
Rond af op 1 decimaal.

Slide 6 - Open vraag

Uitwerking
(29+43+22+48+76+64+45+72+75) : 9 = 52,7

Slide 7 - Tekstslide

Temperatuur in een lijndiagram

Slide 8 - Tekstslide

Grootheden en Eenheden BBL

Slide 9 - Tekstslide

Lengte

Slide 10 - Tekstslide

Lengte 
De lengte van een figuur geeft aan hoe lang dat figuur of voorwerp is
Soms hebben ze het ook wel over afstand.

Bijvoorbeeld:
  • De Lengte van de woonkamer is 7 meter. 
  • De afstand tussen Oosterhout is 5 km.
Voorbeelden: 
De lengte van het lokaal is 7 meter.
De afstand naar Rotterdam is 20 km.
De lengte geeft aan hoe lang
een figuur of voorwerp is.
Met lengte kan ook afstand worden bedoeld.

Slide 11 - Tekstslide

Rekenkaart
Krijg je bij toetsen en examens. Oefen met deze kaart!

Slide 12 - Tekstslide

Referentiematen

Slide 13 - Tekstslide

Metriekstelsel lengte

Slide 14 - Tekstslide

Je meting van 525,9 KM heeft een foutmarge van 6%. Dat betekent dat de werkelijke afstand maximaal 1,06 keer zo hoog of minimaal 0,94 keer zo laag kan zijn.
Wat is het verschil tussen de minimale en de maximale afstand in 2 decimalen (alleen getal)? 
 Maximaal:525,9 x 1,06 = 557,45
Minimaal:525,9 x 0,94 = 494, 35

557,45 - 494,35 = 63,1

Slide 15 - Tekstslide

Andere eenheden LENGTE
1 Yard =  91,44 cm
1 Foot = 30,48 cm
1 Inch = 2,54 cm

1 Mijl = 1,609344 km
1 Zeemijl = 1,852 km
Niet onthouden wel om kunnen rekenen!

Slide 16 - Tekstslide

Gewicht

Slide 17 - Tekstslide

Een eenheid voor heel kleine hoeveelheden is de microgram. Die wordt vaak gebruikt voor de werkzame stoffen in bijvoorbeeld medicijnen of supplementen. De afkorting is μg. 1 microgram is 0,000001 gram.

Slide 18 - Tekstslide

Referentiematen

Slide 19 - Tekstslide

Internationaal : Ounce

Slide 20 - Tekstslide

Grootheden & eenheden
2.4 Geld

Slide 21 - Tekstslide

euro's en centen
1 euro = 100 eurocenten
100 eurocenten = 1 euro

Bij vermenigvuldigen van de euro, 
veranderen de eurocenten ... x mee!

Slide 22 - Tekstslide

omschrijvingen in geld
één euro = € 1,00
tien euro = € 10,00
honderd euro = € 100,00
duizend euro = € 1000,00
tien duizend euro = € 10.00,00
honderd duizend = € 100.000,00 = 1 ton
1 miljoen = € 1.000.000,00

Slide 23 - Tekstslide

Per 1000 tal komt er een punt. 
  • geeft overzicht
achter een hele euro komt altijd een komma

Slide 24 - Tekstslide

Afronden
Als je een getal moet afronden, let dan alleen op het eerste cijfer dat je weglaat. Als dat cijfer lager is dan 5, rond je naar beneden af. Is dat cijfer 5 of hoger, rond je omhoog af. 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Referentiematen - TIJD
  • In 1 uur loop je ongeveer 5 kilometer.
  • In 1 uur fiets je ongeveer 15 tot 20 kilometer.
  • In 1 uur rijd je met de auto op de snelweg 100 tot 130 kilometer.
  • Een zachtgekookt ei leg je ongeveer 4 minuten in kokend water. Een hardgekookt ei kook je ongeveer 10 minuten.
  • Een gerecht met bladerdeeg bak je in ongeveer 15 tot 20 minuten in de oven.
  • Een reguliere les duurt ongeveer 50 minuten tot een uur.
  • Een seconde duurt ongeveer net zo lang als het uitspreken van het woord ‘eenentwintig’.
  • Je hartslag is in rust tussen de 60 en 100 slagen per minuut.

Slide 28 - Tekstslide

1,25 minuut is 75 seconden?
A
waar
B
niet waar?

Slide 29 - Quizvraag

Let dus op!
Verschil tussen komma en "dubbele punt"
Na komma: decimale gedeelte van minuut, uur, dag
bijvoorbeeld: 1,4 minuut = 
1 minuut en 4/10 van een minuut =24 seconden
Na dubbele punt: kleinere eenheid van tijd
1:40 minuut = 
1 minuut en 40 seconden

Slide 30 - Tekstslide

AM - PM
Een dag is verdeeld in twee delen.

Meridiem: het midden van de dag (= 12.00 uur middag)
AM (Ante Meridiem) betekent: vóór de middag; van middernacht tot 12 uur ’s middags.
PM (Post Meridiem) betekent: na de middag; van 12 uur ’s middags tot middernacht.


Slide 31 - Tekstslide

Rekenen met tijdzones

Slide 32 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik ga op vakantie naar Marokko. Het is in Marokko 1 uur vroeger dan in Nederland.
De vlucht duurt 3 uur en 30 minuten. Ik vertrek om 14.00 uit Nederland.

Hoe laat kom ik in Marokko aan?

Slide 33 - Tekstslide

Stap 1
Stap 1
Reken eerst uit hoe laat je in Marokko aankomt op Nederlandse tijd.

Ik vertrek om 14.00 uit Nederland. De vlucht duurt 3 uur en 30 minuten. Op Nederlandse tijd kom ik om 17.30 aan.


Slide 34 - Tekstslide

Stap 2
Stap 2:
Bereken de tijdzone.

In Marokko is het 1 uur vroeger dan in Nederland. Je moet dus nog een uur van de aankomsttijd afhalen.
Je komt om 16.30 uur in Marokko aan.

Slide 35 - Tekstslide

Samengestelde eenheden eenheden eenheden


Tijd en snelheid

Slide 36 - Tekstslide

Belangrijk bij snelheid!
1 uur = 60 minuten
1 uur = 3600 seconden
1 km = 1000 meter

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Antwoord
Snelheid is 900 kilometer per uur.
De vraag is hoeveel kilometer het aflegt in een minuut.

Je weet al 900 kilometer per uur. Een uur heeft 60 minuten.

Afstand
900 km
=1x900:60 = 15 km
Tijd
60 min
1 min

Slide 39 - Tekstslide

Drie onderdelen
Afstand
Snelheid
Tijd

Slide 40 - Tekstslide

Gebruik van een verhoudingstabel
Je kunt bij snelheidsberekeningen vrijwel altijd een verhoudingstabel gebruiken;
Je fietst 9 km in 25 minuten. Wat was je snelheid in km/u?



                                          = 1 uur!
Afstand 
9 km
= 9x60:25 = 21,6 km
Tijd
25 min
60 min

Slide 41 - Tekstslide

Uitleg
Bijvoorbeeld: je gaat naar je tante in Groningen, dat is 200 km. Hier doe je 2 uur en 15 minuten over. Wat is je gemiddelde snelheid in km/u? 


                                 
dus: 96 km in 1 uur, = 96 km/uur       
Afstand 
200 km
= 200x60:125 = 96 km
Tijd
135 min
60

Slide 42 - Tekstslide

Omrekenfactor snelheid

Slide 43 - Tekstslide

Omrekenfactor snelheid
Als je de snelheid in m/sec weet, dan kun je die eenvoudig omrekenen naar km/uur.
De tabel laat zien dat een snelheid van 1 m/sec gelijk is aan 3,6 km/uur.


Slide 44 - Tekstslide

Truus loopt 100 meter in 12 seconden.




8,3333...m/s x 3,6 = 30 km/uur!
Afstand
100 meter
= 1x100:12 = 8,3333..
Tijd
12 sec
1 sec

Slide 45 - Tekstslide

Andere samengestelde eenheden
  • Snelheid, in de VS en VK miles per hour (mph) of foot per second (ft/s), zeemijl per seconde (knoop)
  • Brandstofgebruik van een vervoermiddel, aangegeven in aantal km per liter benzine
  • Prijs per gewicht, aangegeven in euro’s per aantal gram
  • Downloadsnelheid, aangegeven in megabit per seconde (Mb/s)
  • BMI (Body Mass Index), aangegeven als gewicht (kg), gedeeld door lichaamslengte (meter) in het kwadraat
  • Bevolkingsdichtheid, aangegeven in aantal mensen per vierkante kilometer
  • Dikte van papier, aangegeven in gewicht per vierkante meter (80 grams papier = 80 g/m2)

Slide 46 - Tekstslide

§ 2.7 Diverse Grootheden

Slide 47 - Tekstslide

Energie
Minder voorkomende maten of eenheden zijn de grootheden en eenheden voor energie.
De hoeveelheid energie geef je weer in calorie, kilocalorie of kilojoule.
Een kcal is gelijk aan 4,18 kJ.

Slide 48 - Tekstslide

Digitaal geheugen

1 kilobyte (kB) = 1000 byte
1 megabyte (MB) = 1000 kilobyte
1 gigabyte (GB) = 1000 megabyte
1 terabyte (TB) = 1000 gigabyte
(1 petabyte (PB) = 1000 terabyte)
Maak een trappetje:                             B   -   KB   -   MB   -   GB   -   TB   (-   PB)



Slide 49 - Tekstslide

Druk
Eenheid voor druk is 

BAR of Atmosfeer

Bijv; autobanden, maar ook zuurstofcilinders. 

Wat betekent 15 BAR of Atmosfeer?

Slide 50 - Tekstslide

Andere eenheden
Watt = vermogen van een apparaat of lamp.

Hertz = de eenheid geeft het aantal trillingen per seconde aan. Zo heeft de elektriciteit in huis een frequentie van 50 hertz.
Volt = Het voltage, afgekort als volt, geeft aan hoeveel spanning er op een aansluiting staat. In Nederland staat er 230 volt op de stopcontacten.
Lumen = lichtsterkte

Slide 51 - Tekstslide

Rekenregels
Let bij het oplossen van formules altijd op volgorde van bewerkingen (zoals ×, :, + en –).
De volgorde is:
Eerst: het stuk van de som dat tussen haakjes staat;
Dan: machten en wortels. Je 'leest' de formule van links naar rechts en bepaalt daarmee de volgorde;
Dan: vermenigvuldigen en delen. Je 'leest' de formule van links naar rechts en bepaalt daarmee de volgorde;
Als laatste: optellen en aftrekken. Ook hier lees je de formule van links naar rechts en bepaalt daarmee wat je als eerste doet.


Slide 52 - Tekstslide

Machten
Bij machten vermenigvuldig je een getal een aantal keer met zichzelf. 
Het kleine getal rechtsboven (exponent) geeft aan hoe vaak het grote getal (grondtal) met zichzelf vermenigvuldigt.

Bijvoorbeeld: 4³ = 4 × 4 × 4 = 64
Je spreekt 4³ uit als 4 tot de macht 3 of 4 tot de 3e (macht)

Het uitrekenen van een macht noem je machtsverheffen
Als de macht tot de 2e macht is, dan  noemen we het ook een kwadraat.




Slide 53 - Tekstslide

Wortels
Een wortel is het omgekeerde van een kwadraat. 
Bijvoorbeeld: de wortel van 25 is 5, want 5 x 5 = 25. 

Je herkent een wortel aan het wortelteken: 25

Het uitrekenen van een wortel noem je worteltrekken

√25 = 5












Slide 54 - Tekstslide

VUISTREGELS

Slide 55 - Tekstslide

Woordformules
Met een woordformule leg je in woorden uit hoe je iets kunt uitrekenen.

Bijvoorbeeld
 Prijs = € .. x (aantal personen) + € 128,-

Vaak een variabel deel en een vast deel (starthoeveelheid)

Slide 56 - Tekstslide