LWE_week49_les2_2MH_herhaling stof SO1 K4

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Willkommen

Was machen wir heute?

• Modalverben üben
  


• Selbständig arbeiten
  
• Lesson-up


• Abschluss/Lied/Hausaufgaben
  

Am Ende der Stunde........

kan je één modaal hulpwerkwoord voor alle persoonlijke voornaamwoorden benoemen, doordat je opdrachten maakt.

•  darfst

•  dürfen

•  dürft

• kann

• kannst

• können

• mag

• mögen

• mögen

Selbständig arbeiten

• Wat: Presentatie sport of Na klar online. Kies wat je wilt doen

-Opdrachten: 

4.1, 9a, 9b, 10, 11a, 12

4.2 8a, 8b, 9, 10a

-versterk jezelf

-test jezelf

 Hulp: 

• Grammatica A: modale hulpwerkwoorden op bladzijde 12
  

• Grammatica B: het voltooid deelwoord op bladzijde 18
• woordjes op bladzijde 44/45

• Hoe: De eerste 5 minuten niet praten en geen vragen, daarna fluisterend overleggen en vragen stellen.
  

• Klaar: Bekijk de samenvatting in SOM. Schrijf het schema van haben en sein op bladzijde 143 over of schrijf de woordjes van Lektion 1, 2, 3 op bladzijde 44-45. NL-DU en DU-NL

4.1: Test jezelf + woordtrainer

4.2: Test jezelf + woordtrainer

4.3: Test jezelf + woordtrainer

Wat betekent het modale hulpwerkwoord dürfen?

1. mogen
2. durven
3. kunnen
4. houden van

Wat betekent het modale hulpwerkwoord können?

1. kennen
2. durven
3. kunnen
4. mogen

Wat betekent het modale hulpwerkwoord mögen?

1. iemand aardig vinden
2. houden van
3. kunnen
4. mogen

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden verandert de stamklinker bij modale hulpwerkwoorden?

1. ich, du
2. wir, ihr, sie/Sie
3. ich, du, er, sie ,es
4. er, sie, es

Kies de juiste vorm!
Ich (mögen) ...................meine Freundin.

1. magst
2. mag
3. mögen
4. mögt

(dürfen)............... ihr noch lange bleiben?

1. darfst
2. dürft
3. dürfen
4. darf

Du (können)...................gut kochen!

1. kannst
2. kann
3. können
4. könnt

Hoe vorm je het voltooid deelwoord van een werkwoord in het Duits?

1. ge + stam + t
2. stam + dt
3. ge + stam + en
4. stam + t

Wat betekent Fechten?

1. misschien
2. vechten
3. klimmen
4. schermen

Wat betekent die Lust?

1. zin hebben in
2. trots
3. ongeveer
4. de cursus

Wat betekent schade?

1. schade
2. de vakantie
3. werken
4. jammer

Hoe zeg je misschien?

1. verstehen
2. vielleicht
3. das Klettern
4. schade

Hoe zeg je het meer?

1. gegen
2. das Meer
3. der See
4. außerdem

Hoe zeg je klimmen?

1. die Ferien
2. das Fechten
3. das Klettern
4. eislaufen

Wat is het voltooid deelwoord van lachen in het Duits?

1. lacht
2. gelacht
3. gelachen
4. lachen

Wat is het voltooid deelwoord van hebben in het Duits?

1. habt
2. gehaben
3. haben
4. gehabt

Wat is het voltooid deelwoord van zijn in het Duits?

1. gebint
2. sein
3. geseint
4. gewesen

Wat is het voltooid deelwoord van spelen in het Duits?

1. gespiel
2. gespielt
3. gespielst
4. gespielen

Was hast du heute gelernt?

dürfen, können, mögen

Hausaufgaben

Lernen: Leer de samenvatting en de woordjes voor het SO

Tschüss