ATC22 naamvallen 11_04_22

Guten Morgen liebe Studenten! 
Guten Morgen Sonnenschein
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Guten Morgen liebe Studenten! 
Guten Morgen Sonnenschein

Slide 1 - Tekstslide

Pak je methode erbij!

Slide 2 - Tekstslide

LERNZIELE

Aan het einde van deze les weet je:
* wat de vier naamvallen zijn

  

Slide 3 - Tekstslide

Planning:
 Herhalen Nominativ en Genitiv
Dativ en Akkusativ
Vervolgens oefenen 
Iets leuks.....


Slide 4 - Tekstslide

Wie schrijft het schema op het bord?

Slide 5 - Tekstslide

4.
In het Duits krijg je vier naamvallen

Slide 6 - Tekstslide

Ontleden (grammaticale functie) 
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken, ontleed je de zin naar :

onderwerp,
naamwoordelijk deel van het gezegde,
lijdend voorwerp, 
meewerkend voorwerp.

Slide 7 - Tekstslide


  • onderwerp: 1e naamval
  • naamwoordelijk deel gezegde: 1e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval

Slide 8 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
1e naamval ➔ onderwerp
 
vraag: Wie of wat + persoonsvorm ➔ onderwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Slide 9 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
1e naamval ➔ naamwoordelijk deel van het gezegde
 
Datgene dat na een koppelwerkwoord volgt en waarmee hetzelfde wordt bedoeld als met het onderwerp
 
  

Slide 10 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
  • zijn
  • worden
  • blijven
  • blijken
  • schijnen
  • heten
  • dunken
  • voorkomen
  • lijken 

Slide 11 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Voorbeeldzin: Der Mann ist mein Freund. (De man is mijn vriend). Met mijn vriend wordt dezelfde persoon bedoeld als de man. “Mijn vriend” is dus het naamwoordelijk deel van het gezegde en staat in de eerste naamval. (hij is hij). 

Slide 12 - Tekstslide

De tweede naamval (Genitiv) gebruik je bij .....
  • De tweede naamval geeft een bezitsrelatie aan, meestal tussen twee zelfstandige naamwoorden

De schoenen van het kind zijn blauw. 
Die Schuhe des Kindes sind blau.

Als in de Nederlandse vertaling 'van' staat, gebruik je de tweede naamval. Dit wordt ook wel de van de/het constructie genoemd.

Slide 13 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
3e naamval ➔ meewerkend voorwerp 
 
vraag: “aan wie/ voor wie” ? = meewerkend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Slide 14 - Tekstslide

üben, üben, üben

Slide 15 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
4e naamval ➔ lijdend voorwerp 
 
vraag: wie/wat + persoonsvorm + onderwerp ➔ lijdend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Slide 16 - Tekstslide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 17 - Tekstslide

Ook 4e naamval ➔ tijdsbepaling zonder voorzetsel
 
Der Mann liest jeden Tag die Zeitung

Slide 18 - Tekstslide

üben, üben, üben

Slide 19 - Tekstslide

Doe altijd hetzelfde!
 Ga ontleden en kies op die manier de juiste naamval
Even samen oefenen 

Slide 20 - Tekstslide

Vater gibt d..... Kinder... nur wenig Taschengeld.

Slide 21 - Open vraag

Du sollst sofort d..... Direktorin anrufen.

Slide 22 - Open vraag

Wir machen Ihnen d.... Vorschlag (m).

Slide 23 - Open vraag

Sie haben d..... Radfahrer (m) keine Vorfahrt (v) gelassen.

Slide 24 - Open vraag

Ich drucke dir d.... Daumen (mv) fürs Examen.

Slide 25 - Open vraag

Mutti bringt d.... kranke Kind ins Bett.

Slide 26 - Open vraag

Üben
Je gaat oefenen met het ontleden. 
Maak de oefening op bladzijde 49
Gebruik voor de oefening het schema op het bord..
Let goed op het geslacht en welke naamval je moet gebruiken. 

Slide 27 - Tekstslide