H5 Spelling tegenwoordig deelwoord

Programma
  1. Schooltaalwoorden
  2. Uitleg H5 Tegenwoordig deelwoord
  3. Oefenen (thuis) en Lezen (op school)

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programma
  1. Schooltaalwoorden
  2. Uitleg H5 Tegenwoordig deelwoord
  3. Oefenen (thuis) en Lezen (op school)

Slide 1 - Tekstslide

Maak een zin met:
de uitspraak

Slide 2 - Open vraag

de uitspraak
iets wat iemand gezegd heeft


Slide 3 - Tekstslide

Maak een zin met:
de uitwerking

Slide 4 - Open vraag

de uitwerking
tekst die je geschreven hebt


Slide 5 - Tekstslide

Maak een zin met:
vergelijken met

Slide 6 - Open vraag

vergelijken met
naar overeenkomsten en verschillen zoeken

Slide 7 - Tekstslide


Noem twee dingen die je tegelijk kunt doen.

Slide 8 - Open vraag

spelling H4-H5





SO spelling: H4.8 en H5.8 + ww.spelling H1.H2.H3
werkwoordspelling
gewone spelling
H4.8
1. voltooid deelwoord
2. verkleinwoorden
H5.8
3. tegenwoordig deelwoord
4. trappen van vergelijking

Slide 9 - Tekstslide

Het tegenwoordig deelwoord (td) of onvoltooid deelwoord 
Het tegenwoordig deelwoord (td) of onvoltooid deelwoord geeft aan dat een handeling nog bezig is.
Je vormt een tegenwoordig deelwoord door een -d achter de infinitief te zetten:
fluiten – fluitend: De postbode brengt fluitend de post rond.
mopperen – mopperend: De spelers verlieten mopperend het veld.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het tegenwoordig deelwoord van: fietsen

Slide 11 - Open vraag

Wat is het tegenwoordig deelwoord van: computeren

Slide 12 - Open vraag

Wat is het tegenwoordig deelwoord van: voetballen

Slide 13 - Open vraag

Maak een goede zin met je eigen twee woorden, waarbij je één werkwoord als tegenwoordig deelwoord gebruikt.

Slide 14 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord (bn) hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Ook een tegenwoordig deelwoord kan als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden. Vaak komt er dan achter het tegenwoordig deelwoord een -e:
fluiten – fluitend: De fluitende postbode brengt de post rond.
mopperen – mopperend: De mopperende spelers verlieten het veld.

Slide 15 - Tekstslide

Vul het juiste woord in:
de (verdwalen).......... toerist

Slide 16 - Open vraag

Vul het juiste woord in:
de (zwemmen).......... pinguïns

Slide 17 - Open vraag

Vul het juiste woord in:
de (lachen).......... leerlingen

Slide 18 - Open vraag

Ik weet nu hoe ik een tegenwoordig deelwoord moet schrijven.
Ja, ik snap dit helemaal goed
Redelijk, ik snap het wel beter dan eerst
Nee, ik vind het erg lastig

Slide 19 - Poll

Thuis:

Maak in Talent online:
§5.8 oefening 4-6

daarna:
Les verlaten
School:

Maak in Talent online:
§5.8 oefening 4-6

daarna: 
Lezen in je leesboek

Slide 20 - Tekstslide