Tegenwoordige tijd (tt) = hier en nu, gebeurt nu Regel: stam + t (ik zwem, hij zwemt)
Verleden tijd (vt) = klaar, helemaal afgelopen
Regel: stam + de of + te (ik vertelde) óf sterk werkwoord (zwem-zwom)
Voltooide tijd (volt.) = is gebeurd
Regel: hulpwerkwoord + voltooid deelwoord