1. Ik ken de woorden die horen bij kleding passen en kleding kopen.
2. Ik kan de maat en het model omschrijven.
3. Ik ken de kleuren.
4. Ik ken de comparatief en het superlatief.
5. Ik ken het demonstratief pronomen.
6. Ik ken de objectvorm van het personaal pronomen.
7. Ik ken de uitspraak van de eindklank.