Les 01-02-2021, paragraaf 4.5

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
25 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
25 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Tekstslide

Als je voor korte tijd een woning nodig hebt kun je beter huren.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Waaruit bestaan de kosten koper?
A
Advertentiekosten, overdrachtsbelasting en kosten voor het kadaster.
B
Kosten voor het kadaster, kosten voor de makelaar en overdrachtsbelasting.
C
D
Overdrachtsbelasting, notariskosten en kosten voor het kadaster.

Slide 3 - Quizvraag

De huur van je huis is hoog en je verdient niet zo veel. Je kunt huurtoeslag krijgen. Van wie krijg je huurtoeslag?
A
Van de belastingdienst.
B
Van de gemeente.
C
Van de woningbouwvereniging.
D
Van de makelaar.

Slide 4 - Quizvraag

OZB staat voor
A
onaangeroerdezaak-belasting
B
onroerendezaak-belasting
C
onaangetastezaak- belasting
D
onverdrachtzaak- belasting

Slide 5 - Quizvraag

Leerdoelen:
1. Ik kan uitleggen wat verzekeren is.

HUISWERK: Opdrachten paragraaf 4.5

Slide 6 - Tekstslide

Waar denk je aan bij het begrip verzekeren?

Slide 7 - Woordweb

4

Slide 8 - Video

03:11
Juist of onjuist?
Hoe hoger het risico, hoe hoger de premie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

03:49
Een ... verzekering dekt de schade die je door brand, inbraak of waterlekkage hebt aan de spullen in je huis.
A
opstal
B
inboedel

Slide 10 - Quizvraag

04:11
AVP staat voor Aansprakelijkheids Verzekering voor Personen
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

05:14
Welke van de volgende autoverzekeringen is verplicht?
A
Cascoverzekering
B
WA-verzekering

Slide 12 - Quizvraag

belangrijke begrippen
In de komende slides staan de belangrijke begrippen bij het onderwerp verzekeren nog eens uitgelegd. Lees ze goed door.

Slide 13 - Tekstslide

Verzekeren
De verzekeraar neemt de financiële gevolgen over van een schade van de verzekerde. Als de verzekerde schade heeft kan de verzekeraar een bedrag uitkeren.

Slide 14 - Tekstslide

Verzekeraar
De verzekeringsmaatschappij.

Slide 15 - Tekstslide

Verzekerde
Degene die zich verzekert bij een verzekeringsmaatschappij.

Slide 16 - Tekstslide

Verzekerings-voorwaarden

Hierin staan de rechten en de plichten van de verzekerde en de verzekeraar. Deze worden opgenomen in de verzekeringsovereenkomst.

Slide 17 - Tekstslide

Polis
Een bewijs van verzekering. Hierin staan de polisvoorwaarden.

Slide 18 - Tekstslide

Premie
De prijs van de verzekering; het bedrag dat een verzekerde betaalt aan de verzekeringsmaatschappij om verzekerd te zijn.

De hoogte van de premie hangt af van het risico en hoogte van het verzekerd bedrag. 

De premie wordt bij sommige verzekeringen uitgedrukt in een promillage van het verzekerde bedrag. Een promille (‰) is een duizendste.

Slide 19 - Tekstslide





De premie van een verzekering kost 1,74 ‰ van de prijs van de verzekering. 
De verzekering kost € 290 000, hoeveel kost de premie?



Rekenen met promille




Slide 20 - Tekstslide





 De premie een verzekering kost 1,74 ‰ van de prijs van de verzekering. 
De verzekeringkost € 290 000, hoeveel kost de premie?

De taxatie kost € 504,60



Rekenen met promille




290 000
504,6
1000
290
1
1,74

Slide 21 - Tekstslide

Eigen risico
Het deel van de schade dat je als verzekerde zelf betaalt.

Slide 22 - Tekstslide

Waarom betaal je minder premie bij een hoger eigen risico?

Slide 23 - Open vraag

Verzekeringkosten
Een verzekering kost geld. Je moet premie betalen. Daarnaast betaal je eenmalig poliskosten (voor het opmaken van de polis). Over de premie en de poliskosten moet je assurantiebelasting betalen.

Slide 24 - Tekstslide

Berekening verzekeringskosten

Premie

Poliskosten +

Totaal

Assurantiekosten +                 

Verzekeringskosten

Slide 25 - Tekstslide

voorbeeldsom

berekening totale verzekeringskosten

Jaap heeft een AVP verzekering. De premie bedraagt € 40,00 per maand.

De poliskosten zijn € 5,00. De assurantiebelasting is 21%.

Bereken de totale verzekeringskosten.

Premie               € 40

Poliskosten  + €   5 

                              € 45

Ass. bel         +  €   9,45  (€ 45 : 100 x 21)

totale kosten   € 54,45



Slide 26 - Tekstslide

Thea sluit een doorlopende reisverzekering af. De jaarpremie is € 37, de poliskosten zijn € 5,25. De assurantiebelasting is 21%.
Bereken de verzekeringskosten.

Slide 27 - Open vraag

Uitwerking
premie = € 37,00
poliskosten = € 5,25
premie + poliskosten = € 42,25
21% assurantiebelasting = € 8,87 (€ 42,25 : 100 x 21)
totale kosten = € 42,25 + € 8,87 = € 51,12

Slide 28 - Tekstslide

Welk voertuig hoef je niet te verzekeren op de openbare weg?
A
fiets
B
bromfiets
C
scooter
D
auto

Slide 29 - Quizvraag

Een verzekering voor je spullen in je huis noem je een ...
A
inboedelverzekering.
B
opstalverzekering.

Slide 30 - Quizvraag

Je premie is €70. De poliskosten zijn €4,50. De assurantiebelasting is 21%. Wat zijn de verzekeringskosten?

Slide 31 - Open vraag

Uitwerking
premie = € 70,00
poliskosten = € 4,50
premie + poliskosten = € 74,50
21% assurantiebelasting = € 15,65 (74,50 : 100 x 21)
totale kosten = € 74,50 + € 15,65 = € 90,15

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Opdrachten 1.2 en rekentrainer 1.1 en 1.2
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in paragraaf 1.3

timer
25:00

Slide 33 - Tekstslide