Grammatica & Spelling H5 (verkleinwoorden) - 2 basis

Verkleinwoorden
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Verkleinwoorden

Slide 1 - Tekstslide

In deze les leren jullie...
wat een verkleinwoord is!
 hoe je eenvoudige en moeilijkere verkleinwoorden schrijft.

Slide 2 - Tekstslide

Luister naar het verhaaltje

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel verkleinwoorden telde je?

Slide 4 - Open vraag

Het antwoord........9!
Er was eens een vriendelijk jongetje. Hij heette Robert. Toen hij één jaar oud was, gingen zijn ouders verhuizen naar een ver land. Dus Robert pakte zijn koffertje in. Zijn knuffelbeertje moest natuurlijk ook mee! Na een lange vliegreis kwamen ze aan in Columbia. Daar zouden ze voorlopig wonen. Ze woonden er een paar jaar en ondertussen kreeg Robert ook nog een zusje! Zo woonden ze een paar jaar in een schattig huisje vlakbij de zee. Het ging best goed, maar er gebeurde wat vervelends. Ze hadden namelijk ook een klein schattig hondje. Deze heette Rambo. Helaas werd Rambo op een dag gestolen. Toen wilden de vader en moeder weer terug naar Nederland. Robert vond dat niet erg; hij kreeg al snel een paar nieuwe vriendjes. Hij leefde daarna nog lang en gelukkig. Inmiddels is Robertje 46 jaar en geeft les op Groevenbeek. Een heel leuk schooltje in Putten.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe herken je een verkleinwoord?

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Video

Een verkleinwoord is een zelfstandig naamwoord (mens, dier of ding) dat verkleind wordt!

Slide 8 - Tekstslide

De meeste verkleinwoorden zijn gemakkelijk te maken.
Je zet achter het zelfstandig naamwoord:-je of -tje 

huis - huisje
stad - stadje
stoel - stoeltje

Slide 9 - Tekstslide

Een paar uitzonderingen
boom - boompje 
koning - koninkje
woning - woninkje
oma - omaatje
auto - autootje
man - mannetje
ring - ringetje

Slide 10 - Tekstslide

Bedenk een verkleinwoord met
-je of -tje

Slide 11 - Open vraag

Bedenk zelf nog 3 verkleinwoorden. Schrijf het gewone ZN op. Zet het verkleinwoord erachter.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het juiste verkleinwoord voor stem?
A
stempje
B
stemetje
C
stemmetje
D
stemmen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van het raam?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van de tafel?

Slide 15 - Open vraag

Wat is het goede verkleinwoord voor café?
A
cafétje
B
cafeetje
C
caféetje
D
cafeettje

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van het schrift?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van de woning?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van de pan?

Slide 19 - Open vraag

Welke woordsoort kun je verkleinen?
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord voor de auto?

Slide 21 - Open vraag

Hoe schrijf je het verkleinwoord van lampion?
A
lampionnetje
B
lampiontje
C
lampionetje
D
lampionnentje

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord voor het dorp?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord voor de bril?

Slide 24 - Open vraag

Schrijf op wat je geleerd hebt

Slide 25 - Open vraag

Maken: par. 5.8 opdrachten 1 t/m 11.
Klaar:
* Par. 5.3, 5.5 afmaken;
* Test jezelf par. 5.3, 5.5 en 5.8;
* Versterk jezelf H5;
* Eigen plan!

Slide 26 - Tekstslide