Les 8 week 44 Nederlands

Les 8
Les Nederlands 

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Les 8
Les Nederlands 

Slide 1 - Tekstslide

Planning vandaag
Uitleg: 
- Verkleinwoorden
- Diversiteit



Uitvoeren: 
- Opdracht diversiteit
- werken in studiemeter aan verkleinwoorden



Slide 2 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Slide 3 - Tekstslide

In deze les leren jullie...
wat een verkleinwoord is!
 hoe je eenvoudige en moeilijkere verkleinwoorden schrijft.

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn verkleinwoorden?

Slide 5 - Open vraag

Een verkleinwoord is een zelfstandig naamwoord (mens, dier of ding) dat verkleind wordt!

Slide 6 - Tekstslide

De meeste verkleinwoorden zijn gemakkelijk te maken.
Je zet achter het zelfstandig naamwoord:-je of -tje 
huis - huisje
stad - stadje
stoel - stoeltje

Slide 7 - Tekstslide

Een paar uitzonderingen
boom - boompje 
koning - koninkje
woning - woninkje
oma - omaatje
auto - autootje
man - mannetje
ring - ringetje

Slide 8 - Tekstslide

Bedenk een verkleinwoord met
-je of -tje

Slide 9 - Open vraag

Wat is het juiste verkleinwoord voor stem?
A
stempje
B
stemetje
C
stemmetje
D
stemmen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van het raam?

Slide 11 - Open vraag

Wat is het goede verkleinwoord voor café?
A
cafétje
B
cafeetje
C
caféetje
D
cafeettje

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van de woning?

Slide 13 - Open vraag

Welke woordsoort kun je verkleinen?
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord voor de auto?

Slide 15 - Open vraag

Hoe schrijf je het verkleinwoord van lampion?
A
lampionnetje
B
lampiontje
C
lampionetje
D
lampionnentje

Slide 16 - Quizvraag

timer
1:00
Schrijf zoveel mogelijk verkleinwoorden op.

Slide 17 - Woordweb

- Diversiteit
- Waarden en normen
- Referentiekader
- Verschil jongens/meisjes

Slide 18 - Tekstslide

Wat kun je in de klas doen wanneer een kind een gezinslid verliest door een overlijden?

Slide 19 - Open vraag

Waar of niet waar:
Als ouders van een kind gaan scheiden dan is het belangrijk dat jij als onderwijsassistent partij kiest voor een bepaalde ouder.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Diversiteit -> verschillen tussen mensen

Diversiteit in bijv. achtergrond, interesse, behoeftes en geloofsovertuiging.


Slide 21 - Tekstslide

Hoe houd jij rekening met de
verschillen tussen kinderen op stage?

Slide 22 - Woordweb

Verdrag voor de rechten van het kind

Slide 23 - Tekstslide

Waarden en normen

Waarden: ideeën over wat goed gedrag en minder
                    goed gedrag is.
Normen: regels voor gedrag die vanuit waarden

‘Niets is zo ongelijk als de gelijke behandeling van ongelijken’

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Wat zou jij doen?
Wat speelt een rol bij je keuze?

Slide 26 - Open vraag


- Ga in tweetallen op zoek naar de verschillen tussen jongens en meisjes (boek/internet).
- Welke verschillen vind je?
- Wat betekenen deze verschillen voor de manier waar op je onderwijs geeft?

Verschillen jongens en meisjes

Slide 27 - Tekstslide

Verschillen jongens/meisjes

Slide 28 - Open vraag

Verschillen jongens/meisjes

Slide 29 - Open vraag

Uitvoeren: 

* Opdracht diversiteit

* werken in studiemeter; Starttaal Online 3F 




Slide 30 - Tekstslide