Schrijven en formuleren signaalwoorden en tekstverbanden en verwijswoorden

Welkom klas V2A! 
Leg je boek en een pen op tafel.
Blz. 240-241
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom klas V2A! 
Leg je boek en een pen op tafel.
Blz. 240-241

Slide 1 - Tekstslide

Programma 


1. Herhaling + test formuleren

3. Bladzijde 240-241 maken

3. Afsluiting

Wat leer je deze les?
Je herhaalt de regels van hun/hen, als/dan en verbindingswoorden.
timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
Wat is het verschil in de betekenis van beide zinnen?

1. Ik zie hem beter dan jou.
2. Ik zie hem beter dan jij. 

Slide 3 - Tekstslide

Hen gebruik je als lijdend voorwerp.
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Hun gebruik je als je de woorden aan en voor erbij kunt bedenken.
A
Nee
B
Ja

Slide 5 - Quizvraag

Hen gebruik je altijd als er een voorzetsel voor staat.
A
Nee
B
Ja

Slide 6 - Quizvraag

Hen of hun?
Ik vraag...... of ze meegaan naar de Albert Heijn.
A
hun
B
hen

Slide 7 - Quizvraag

Hun of hen?
Mijn zus zag .... gister nog lopen.
A
hen
B
hun

Slide 8 - Quizvraag

Hen of hun?
Die jongen staat de hele tijd bij .... te klagen.
A
hun
B
hen

Slide 9 - Quizvraag

Als of dan?

Jij bent zeker net zo goed .... ik in sport.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quizvraag

Is deze zin juist?
Hebben zij echt vaker gereisd dan ons?
A
Onjuist
B
Juist

Slide 11 - Quizvraag

Ik ben te laat van huis gegaan, ....... ik een briefje moest halen bij de conciërge.
A
want
B
omdat
C
waardoor
D
daardoor

Slide 12 - Quizvraag

..... jullie zitten te praten, maak ik alvast mijn huiswerk af.
A
Omdat
B
Terwijl
C
Zodat
D
Als

Slide 13 - Quizvraag

Maakwerk              huiswerk
Maak opdracht 1,2,3,4 bladzijde 240-241 van je boek


Klaar? Kies: lezen, een ander vak of online extra oefenen (vraag docent)


timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Instructie schrijven: houd altijd rekening met je publiek.

  • Kies de juiste toon: bij informeren is dat zakelijk/formeel
  • Oudere mensen spreek je aan met 'u' 
  • Jongeren spreek je aan met 'je' 

Slide 16 - Tekstslide

Checklist instructie

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Gebruik HEN
Als lijdend voorwerp
Ik zie hen al van verre aankomen.
De leraar ziet hen niet meer.

Na een voorzetsel (in, op, van, met, aan, uit etc.)
Wij zouden dat ook van hen krijgen.
Ik vroeg dat nog aan hen.

Slide 20 - Tekstslide

Gebruik HUN
Als bezittelijk voornaamwoord
Dat is hun keuze
Zijn dat hun spullen?

Als meewerkend voorwerp zonder aan of voor
Je moet hun vragen of ze ook komen.
De docent heeft het hun beloofd.

Slide 21 - Tekstslide

Oefenen
1. Typ in op Google: Cambiumned hun of hen
2. Kies de tweede link (oefening 1)
3. Maak de oefening
Let op: meer dan 70% goed? Maak oefening 2.
Minder dan 70% goed? Maak oefening 1 nogmaals.

Klaar? Schrijf een kort verhaal waarin je correct gebruik maakt van: verwijswoorden, signaalwoorden, hun en hen


Slide 22 - Tekstslide

Hen of hun?
Ik had het ..... in vertrouwen verteld.

Weet jij zeker dat dit van .... is?

Slide 23 - Tekstslide