Haarlem B1 19 september


Vandaag gaan we oefenen:
- de woorden van thema 5, introductie en Taak 1
- de onregelmatige werkwoorden
- de regels van het meervoud
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Vandaag gaan we oefenen:
- de woorden van thema 5, introductie en Taak 1
- de onregelmatige werkwoorden
- de regels van het meervoud

Slide 1 - Tekstslide

Bernard ..................... de kinderen elke ochtend om 7.00 uur ..................
A
aan kleden
B
kleed aan
C
kleedt aan
D
zal aankleed

Slide 2 - Quizvraag

Dagelijks reizen veel ....................... met de trein tussen Amsterdam en Den Haag.
A
automobilisten
B
passagiers
C
spoor
D
voertuig

Slide 3 - Quizvraag

In de ...................... Haarlem is het moeilijk om een betaalbare woning te vinden.
A
regio
B
ellende
C
juiste
D
parkeerplaats

Slide 4 - Quizvraag

We hadden veel vertraging en kwamen pas na uren op onze ......................... aan.
A
bergen
B
bestemming
C
problemen
D
uitgang

Slide 5 - Quizvraag

Jij .................. nooit je kleren .................... in de kast.
A
bergt op
B
op bergt
C
heb opbergt
D
opbergen moeten

Slide 6 - Quizvraag

Zijn handen waren helemaal blauw van de ......................
A
prettig
B
nat
C
super
D
kou

Slide 7 - Quizvraag

Hopelijk gaat het flink vriezen deze winter zodat we kunnen ....................
A
optellen
B
schaatsen
C
starten
D
handschoenen

Slide 8 - Quizvraag

De stewardess zegt: "Ik wens u een goede ...................".
A
vlucht
B
bestemming
C
passagier
D
regio

Slide 9 - Quizvraag

Danielle gaat ........................ naar de sportschool. Ze vindt het niet zo leuk.
A
enorm
B
altijd
C
vaak
D
wel eens

Slide 10 - Quizvraag

De verkoopster ................... alle bedragen bij elkaar ......................
A
tellen op
B
op tellen
C
gaat opgeteld
D
telt op

Slide 11 - Quizvraag



De werkwoorden
verleden tijd en voltooide tijd

Slide 12 - Tekstslide

Volgens de docent ...................... alle cursisten hun naam op het formulier.
A
schreven
B
schrieven
C
schreef
D
schrijfde

Slide 13 - Quizvraag

In welk hotel hebben jullie ...................?
A
gezaten
B
zaten
C
gezetten
D
gezeten

Slide 14 - Quizvraag

Ingrid vond niet de schoenen die ze ......................
A
gezoch
B
zocht
C
gezocht
D
zochten

Slide 15 - Quizvraag

Waar ..................... jullie de pizzeria?
A
gezien
B
zaagden
C
zagen
D
gezag

Slide 16 - Quizvraag

Alle vlekken zijn ...................... nadat ik het kleed had gewassen.
A
verdweende
B
verdween
C
verdwijnen
D
verdwenen

Slide 17 - Quizvraag

Alle vissen zijn ......................... in de vervuilde rivier.
A
gestorven
B
stierven
C
gestierven
D
storven

Slide 18 - Quizvraag

Wat ..................... jouw ouders tijdens de coronacrisis?
A
gedoen
B
gedaan
C
deden
D
deed

Slide 19 - Quizvraag

Sommige mensen hebben hun salaris niet op tijd ...................
A
geheeft
B
gehad
C
gedaan
D
geweest

Slide 20 - Quizvraag

Waar ben jij mijn hele leven ......................? (zijn)

Slide 21 - Open vraag

Cornelis ........................ de weg van de minste weerstand. (kiezen)

Slide 22 - Open vraag

De Romeinen ..................... verslagen door de Germaanse troepen. (worden)

Slide 23 - Open vraag

Hoe laat is de regen .......................? (beginnen)

Slide 24 - Open vraag

Er zijn al veel bladeren van de bomen ...................... (vallen)

Slide 25 - Open vraag

De pizzabezorger .................... de pizza's naar de zesde verdieping. (brengen)

Slide 26 - Open vraag

De kinderen ..................... buiten in de regen. (staan)

Slide 27 - Open vraag

De buren ..................... van Zandvoort naar Noordwijk en weer terug. (lopen)

Slide 28 - Open vraag

Ik heb de verleden tijd nooit goed .......................... (begrijpen)

Slide 29 - Open vraag

Mijn moeder ...................... naar mijn broer toen hij op zijn fiets stapte. (kijken)

Slide 30 - Open vraag




De regels van het meervoud

Slide 31 - Tekstslide

Meervoud eindigend op -en
De meeste zelfstandige naamwoorden eindigen op –en:
• Deur – deuren
• Plant – planten
• Lamp – lampen
• Vlieg – vliegen
• Hond – honden
Wanneer het woord eindigt op een medeklinker en een korte klank heeft, krijgt het meervoud twee medeklinkers:
• Jas – jassen
• Zus – zussen
• Bok – bokken
• Pot – potten
• Les – lessen
Als een woord eindigt op twee medeklinkers komt er bij het meervoud ook alleen –en achter:
• Hond – honden
• Plank – planken
• Maand – maanden
• Buurt – buurten
Wanneer het zelfstandig naamwoord een lange klank heeft en eindigt op één medeklinker, krijgt het meervoud één klinker en één medeklinker:
• Boom – bomen
• Boot – boten
• Naad – naden
• Laag – lagen

Slide 32 - Tekstslide

Als een woord eindigt op twee medeklinkers komt er bij het meervoud ook alleen –en achter:
• Hond – honden
• Plank – planken
• Maand – maanden
• Buurt – buurten
Wanneer het zelfstandig naamwoord een lange klank heeft en eindigt op één medeklinker, krijgt het meervoud één klinker en één medeklinker:
• Boom – bomen
• Boot – boten
• Naad – naden
• Laag – lagen
Wanneer het zelfstandig naamwoord een dubbelklank heeft en eindigt op één medeklinker, krijg je in het meervoud -en.
• Boek – boeken
• Bout – bouten
• Deur – deuren
• Gier - gieren

Slide 33 - Tekstslide

Wanneer het zelfstandig naamwoord een dubbelklank heeft en eindigt op één medeklinker, krijg je in het meervoud -en.
• Boek – boeken
• Bout – bouten
• Deur – deuren
• Gier - gieren
Bij woorden die eindigen op een s wordt deze letter in het meervoud vaak vervangen door een z. Bij woorden met een f is dit in het meervoud vaak een v:
• Kloof – kloven
• Muis – muizen



Slide 34 - Tekstslide

Meervoud eindigend op –s
-e, -em, -ie, -er, -el, en – en. Woorden die hierop eindigen krijgen in het meervoud –s:
• Potje – potjes
• Ketel – ketels
• Bezem – bezems
• Jager – jagers
• Actie – acties
• Wagen – wagens
-y, -o, -u, -a, -i. Woorden die hierop eindigen krijgen in het meervoud ‘s (komma s):
• Oma – oma’s
• Hobby – hobby’s
• Salto – salto’s
• Ski – ski’s

Slide 35 - Tekstslide

uitzonderingen:
Woorden die in het meervoud eindigen op –eren:
• Lied – liederen            ei - eieren 
• Volk – volkeren
• Kind – kinderen
• Lam – lammeren
• Rund – runderen
• Blad – bladeren
Onregelmatige vormen:
• Bad - baden        stad -steden 
• Dag - dagen
• Dak - daken
• Gat - gaten
• Graf - graven
• Lid – leden
• Schip – schepen
• Stad – steden
• Weg - wegen



Slide 36 - Tekstslide

Eén dier - twee .................

Slide 37 - Open vraag

Eén duif - twee

Slide 38 - Open vraag

Eén beker - twee ...................

Slide 39 - Open vraag

Eén taxi - twee ..................

Slide 40 - Open vraag

Eén keuken - twee ...................

Slide 41 - Open vraag

Eén blad - twee ......................

Slide 42 - Open vraag

Eén mevrouw - twee ..................

Slide 43 - Open vraag

Eén piano - twee ....................

Slide 44 - Open vraag

Eén lid - twee ..................

Slide 45 - Open vraag

Eén leugen - twee ......................

Slide 46 - Open vraag

Eén gat - twee .......................

Slide 47 - Open vraag

Eén doos - twee .......................

Slide 48 - Open vraag

Eén stad - twee ...................

Slide 49 - Open vraag