Hoofdstuk 2 intro/2.1

Geld
1 / 15
volgende
Slide 1: Woordweb
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Geld

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Video

Geldfuncties

Geld is een gemakkelijk ruilmiddel: je kunt het goed bewaren en het is op te delen in kleine bedragen.

Je gebruikt geld op drie manieren. Dat noem je geldfuncties.
Je gebruikt geld:

als ruilmiddel:met geld kun je iets kopen.
als rekenmiddel: met geld stel je vast hoeveel iets waard is.
als spaarmiddel: met geld kun je sparen voor iets wat je later wilt kopen.


Slide 3 - Tekstslide


Slide 4 - Tekstslide

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 5 - Quizvraag

Geld is een ruilmiddel wanneer ...
A
je iets koopt.
B
je geld in je spaarpot doet.
C
een rekensom maakt.
D
geld wit wast.

Slide 6 - Quizvraag

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld

Slide 7 - Quizvraag

Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld

Slide 8 - Quizvraag

Inflatie
Inflatie betekent een algemene prijsstijging van goederen en diensten.

Door inflatie wordt de koopkracht kleiner, als je inkomen niet net zoveel stijgt als de inflatie.

Het tegenovergestelde van inflatie noemen we DEFLATIE.

Slide 9 - Tekstslide

Inflatie

Slide 10 - Tekstslide

Rente 
Koopkracht
Inflatie
Sparen 

Slide 11 - Sleepvraag

Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door de inflatie kan je...
A
meer besteden
B
minder besteden

Slide 12 - Quizvraag

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Slide 13 - Quizvraag

Inflatie

Slide 14 - Tekstslide

Koopkrachtstijging betekend dat je ..
A
Meer kunt kopen
B
Minder kunt kopen

Slide 15 - Quizvraag