Opgave over de lenzenwet: a) Bereken b als v = 30 cm en f = 10 cm. b) Is het beeld vergroot of verkleind? Hoe weet je dat? De antwoorden bespreken we ook met een applet
Drie soorten beelden bij een positieve lens: reëel (geval 1) en virtueel beeld (geval 3)
Slide 9 - Tekstslide
Lees de tekst bovenaan opgave 29. Noteer de gegevens met de juiste symbolen voor de grootheden en eenheden
Slide 10 - Open vraag
Maak opgave 29a en b en lever hier een foto in van je uitwerking
Slide 11 - Open vraag
opgave 29a
Gegevens: N = 3. De grootte van het beeld is 7,2 cm bij 10,8 cm.
De afmetingen van de dia (= voorwerp) zijn dus 3 keer zo klein:
7,2/3 = 2,4 cm en 10,8/3=3,6 cm,
dus de dia is 2,4 bij 3,6 cm.
Slide 12 - Tekstslide
Opgave 29b
Gegeven: N = 3
Formule:
Dus:
Slide 13 - Tekstslide
29c anders: Bereken de brandpuntsafstand f
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Maak nu de constructie bij 29c en meet f op en bereken S
Slide 16 - Open vraag
Opgave 29c: schaal 1: 10
Slide 17 - Tekstslide
Een negatieve lens heeft een divergerende werking. Bij een negatieve lens is de constructie precies anders om. De brandpuntsafstand en lenssterkte zijn negatief