Les 19 - Herhaling heel blok 3 (lezen, woordenschat, grammatica, spelling)

Welkom 3 Havo!

Voordat de timer afgaat...

- Boek, schrift en pen op tafel
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom 3 Havo!

Voordat de timer afgaat...

- Boek, schrift en pen op tafel
- Jas uit
- Tas van tafel
- Telefoon in tas
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
- Lesdoel
- Herhaling heel blok 3
- Zelfstandig aan het werk: vrije keus
- Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les...
... heb ik heel blok 3 herhaald

Slide 3 - Tekstslide

YES-week 2
H3 Lezen: Argumentatie 1
H4 Lezen: Argumentatie 2
H3 Woordenschat: Metonymie
H4 Woordenschat: Pleonasme en tautologie 
H3 Grammatica
- Verwijzen 
- Wederkerend en wederkerig voornaamwoord 
H4 Grammatica
- Beknopte bijzin
- Tussenwerpsel
H3 Spelling
- Getallen
- Herhaling werkwoordsvormen
H4 Spelling
- Woorden korter schrijven
- Werkwoordsvormen

Slide 4 - Tekstslide

H3 Lezen
- standpunt
- feitelijke en waarderende argumenten
- enkelvoudige, nevenschikkende en onderschikkende argumentatie

Slide 5 - Woordweb

Standpunt en argumentatie
Standpunt = de mening van de schrijver
'Ik vind dat jongeren onder 16 jaar geen RedBull mogen drinken'
(Ik vind, Volgens ons, Zij denkt dat..., Ik ben van mening, Dus, Daarom)

Argumentatie = onderbouwen van standpunt met redenen 
'..., omdat het niet gezond is.'
(Omdat, namelijk, de reden hiervoor, want, dat blijkt uit, immers)

Slide 6 - Tekstslide

Soorten argumenten
Standpunt: Scholen moeten niet om 08:00 starten
Soort argument
Betekenis
Voorbeeld
Feitelijk argument

Objectief

Kun je controleren 
(het is waar of niet waar)
'Leerlingen zijn meer betrokken als ze uitgerust zijn'
Waarderend argument

Subjectief
Kun je niet controleren (iemands mening)
'Het is te vroeg'

Slide 7 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie

Slide 8 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie

Slide 9 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie 

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Het dragen van schooluniformen op 3 havo zou bevorderlijk zijn voor een positieve leeromgeving. Allereerst zouden schooluniformen kunnen leiden tot vermindering van  zichtbare sociale verschillen tussen leerlingen op basis van kleding. Verder zorgen schooluniformen ervoor dat de druk op leerlingen om trendy kleding te dragen verminderd en bevorderen daarmee een focus op academische prestaties. Tot slot kunnen leerlingen trots zijn op het behoren tot een gemeenschap en zich identificeren met de schoolcultuur. 

Slide 11 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie
Het dragen van schooluniformen op 3 havo zou bevorderlijk zijn voor een positieve leeromgeving. 

Argument 1 = Allereerst zouden schooluniformen kunnen leiden tot vermindering van zichtbare sociale verschillen tussen leerlingen op basis van kleding.

Argument 2 = Verder zorgen schooluniformen ervoor dat de druk op leerlingen om trendy kleding te dragen verminderd en bevorderen daarmee een focus op academische prestaties.

Argument 3 = Tot slot kunnen leerlingen trots zijn op het behoren tot een gemeenschap en zich identificeren met de schoolcultuur. 

Slide 12 - Tekstslide

H3 Woordenschat
Metonymie en meroniem

Slide 13 - Woordweb

Metonymie
= Verband tussen object en beeld
- Je kiest een ander woord dan het daadwerkelijke woord, waardoor je tekst nog krachtiger wordt
Metoniem = het beeld dat gebruikt wordt ipv het daadwerkelijke woord

Voorbeeld = Amsterdam heeft vandaag gewonnen van Rotterdam

Op verschillende manieren...


Slide 14 - Tekstslide

Soorten metonymie
Je noemt
Je bedoelt
Een deel
Het geheel 
Het geheel
Een deel
De producent
Het product
Eigenschap
De persoon
Materiaal
Voorwerp
Voorwerp
Inhoud
Aardrijkskundige naam
Product

Slide 15 - Tekstslide

Moeilijkheden 
- Verschil tussen metafoor en metonymie

- Verband tussen object en beeld

Slide 16 - Tekstslide


Metafoor:
Definitie: Een metafoor is een figuurlijke uitdrukking waarbij een woord of uitdrukking wordt gebruikt voor een ander woord of een andere uitdrukking. 
Voorbeeld: "De wereld is een toneel." Hier wordt "de wereld" vergeleken met "een toneel", zonder het gebruik van het vergelijkingswoord "als" of "zoals". De metaforische betekenis is dat het leven wordt vergeleken met een toneelstuk.

Metonymie:
Definitie: Metonymie is een figuurlijk taalgebruik waarbij een woord wordt vervangen door een ander woord waarmee het een directe relatie heeft of vaak in nauw verband staat.
Voorbeeld: "De pen is machtiger dan het zwaard." Hier wordt "de pen" gebruikt als een metonymie voor schrijven, terwijl "het zwaard" staat voor militaire kracht. 

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht: metonymie of metafoor?
1. ‘Doe mij nog maar een bakkie’, zei de tuinman tegen zijn maat.

2. Voor mijn verjaardag vraag ik de laatste Dan Brown.

3. Tijdens het concert in Ahoy zullen veel sterren op het podium verschijnen

4. Ik heb nog bergen werk op mijn bureau liggen

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht: metonymie of metafoor?
1. ‘Doe mij nog maar een bakkie’, zei de tuinman tegen zijn maat.
- metoniem --> een kopje koffie
2. Voor mijn verjaardag vraag ik de laatste Dan Brown.
- metoniem --> laatste boek van Dan Brown 
3. Tijdens het concert in Ahoy zullen veel sterren op het podium verschijnen
- metafoor --> beroemdheden
4. Ik heb nog bergen werk op mijn bureau liggen
- metafoor --> heel veel werk

Slide 19 - Tekstslide

H3 Grammatica: verwijzen

Slide 20 - Woordweb

Verwijswoorden
= woorden die terugverwijzen naar iets wat al eerder is benoemd (antecedent)

Voorbeeld
De jongen heeft een nieuwe broek gekocht. Hij is daar heel blij mee. 



Slide 21 - Tekstslide

Verwijswoorden
De jongen loop weg terwijl hij lacht
Het meisje loop weg terwijl zij lacht
Het huis dat daar staat
De huizen die daar staan

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht
- De vereniging voor autisme vraagt (1) leden om een gift (2) gebruikt zal worden voor reclamedoeleinden.

- De meeste mensen hechten aan (1) vrije weekend, omdat (2)  graag ontspannen na een drukke werkweek.

-  Amin is een ster in scheikunde, dus ik zou (1)  vragen of (2) je kan helpen.

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht
- De vereniging voor autisme vraagt haar leden om een gift die gebruikt zal worden voor reclamedoeleinden.

- De meeste mensen hechten aan hun vrije weekend, omdat ze graag ontspannen na een drukke werkweek.

-  Amin is een ster in scheikunde, dus ik zou hem vragen of hij je kan helpen.

Slide 24 - Tekstslide

H3 Grammatica: wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Slide 25 - Woordweb

Wederkerend voornaamwoord
= het voornaamwoord dat terugverwijst naar het onderwerp in een zin

Wat zijn de wederkerende voornaamwoorden in deze zinnen?
- Hij heeft zich omgekleed
- Ik herinner me weer wat ik wou zeggen
- U herinnert u (zich) weer wat er gebeurd was
- Wij herinneren ons weer wat we zouden zeggen

Slide 26 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
= Het werkwoord dat hoort hij het wederkerend voornaamwoord 

Hij herinnert zich wat er gebeurd was
-> zich herinneren 

Zij heeft zich omgekleed
-> zich omgekleed

Slide 27 - Tekstslide

Verplicht of toevallig
1. Verplicht wederkerende werkwoorden = werkwoorden die altijd een wed. vnw. hebben (zich schamen, zich vergissen)
- Ik schaamde me voor voor die botte opmerking

2. Toevallig wederkerende werkwoorden = werkwoorden die niet altijd een wed. vnw. hebben (zich amuseren, zich bezeren)
- Hij amuseert zijn publiek
- Wij amuseren ons prima

Slide 28 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord 
= geeft een relatie of handeling tussen twee personen aan 

In het Nederlands hebben we er 3:
- elkaar
- mekaar
- elkander

Slide 29 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht
Benoem de wederkerende voornaamwoorden, wederkerig voornaamwoorden en (verplicht/toevallig) wederkerende werkwoorden

- Sloof je toch niet zo uit als je op de verjaardag van je vriendin bent.

- Met het nieuwe jaar wensen we elkaar veel geluk en nemen we ons weer voor om gezonder te eten en meer te bewegen. 

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht
- Sloof je toch niet zo uit als je op de verjaardag van je vriendin bent.
1. Wederkerend voornaamwoord = je
2. Verplicht wederkerend werkwoord = zich uitsloven

- Met het nieuwe jaar wensen we elkaar veel geluk en nemen we ons weer voor om gezonder te eten en meer te bewegen. 
1. Wederkerend voornaamwoord = ons
2. Wederkerig voornaamwoord = elkaar
3. Verplicht wederkerend werkwoord = zich voornemen

Slide 31 - Tekstslide

H3 Spelling: getallen

Slide 32 - Woordweb

Cijfers in letters (1/2)
Getallen tot en met twintig
vierteen, achttien, zeven, vijf
Tientallen tot honderd
tachtig, vijftig, zeventig, dertig
Honderdtallen tot duizend
achthonderd, tweehonderd
Duizendtallen tot tienduizend
vijfduizend, zevenduizend
De getallen honderdduizend, miljoen, miljard en biljoen
zevenhonderdduizend, twee miljoen, vijf miljard, tien biljoen 
Voor de rangtelwoorden van de hierboven genoemde getallen
twaalfde, zestigste, vier miljoenste

Slide 33 - Tekstslide

Cijfers in getallen (2/2)
Voor getallen boven de twintig 
33 miljoen, 28e editie, 71 deelnemers
Voor maten, gewichten, data, exacte tijdstippen
7 meter, 88 kilo, 8 februari, 18:00

Slide 34 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht
1. De familie Drost verstuurde op 9 / negen januari op de valreep nog 19 / negentien nieuwjaarskaarten.

2. Gistermiddag om 3 / drie / 15.00 uur werd het zusje van Thijn geboren.

3. Bij dat winkeltje op nummer 8 / acht kun je voor 15 / vijftien euro 4 / vier veel kopen.

Slide 35 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht
1. De familie Drost verstuurde op 9  januari op de valreep nog negentien nieuwjaarskaarten.
-> datum 

2. Gistermiddag om 15.00 uur werd het zusje van Thijn geboren.
-> tijdstip 

3. Bij dat winkeltje op nummer 8 kun je voor 15 euro vier veel kopen.
-> 8: geeft een nummer aan 
-> 15: geld 
-> vier: onder twintig

Slide 36 - Tekstslide

Zelfstandig werken / verlengde instructie
Wat
Kies uit hoofdstuk 3 een paragraaf uit en maak de opdrachten
Hoe
Boek en schrift
Hulp
Zelfstandig of uitleg (bij mij)
Tijd
10 minuten
Klaar?
Herhalen alle theorie hoofdstuk 3 
timer
5:00

Slide 37 - Tekstslide

Aan het einde van de les...
... heb ik heel blok 3 herhaald

Duidelijk?

Slide 38 - Tekstslide