Begintaak
1. Benoem in de volgende zinnen pv, ond en lv.
- Amulius verjaagt Numitor.
- Numitor vlucht.
- Numitor vreest Amulius.
2. Wat valt je op als je naar dezelfde zinnen, maar dan in het Latijn kijkt?
- Amulius Numitorem fugat.
- Numitor fugit.
- Numitor Amulium timet.
.