Examentraining VWO

Algemene tips
  • Oefen met naamgeving, Ken Binas goed, mn T 66C - F, 67 
  • C - H mag je vervangen door C - , maar alleen bij C (niet bij -NH, -OH, -SH). Vergeet je dit streepje (al is het maar 1) , meteen -1 p!
  • Teken aan de linkerkant van het molecuul niet OH-C (oid) , ook meteen -1 p
  • Bij Lewis en grensstructuren; altijd octetregel volgen en dus tellen, ladingen staan vaak op een O, N, S en teken ontbrekende bindingen
  • Bij reactiemechanisme; atomen tellen, wat gaat waar heen en wat valt aan op wat
  • Teken bij additiepolymeren altijd de C=C binding centraal, de rest eronder of erboven
  • Stereoisomerie; Cis/Trans (niet-draaibare binding) en Spiegelbeeld (asymmetrisch C-atoom


1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Algemene tips
  • Oefen met naamgeving, Ken Binas goed, mn T 66C - F, 67 
  • C - H mag je vervangen door C - , maar alleen bij C (niet bij -NH, -OH, -SH). Vergeet je dit streepje (al is het maar 1) , meteen -1 p!
  • Teken aan de linkerkant van het molecuul niet OH-C (oid) , ook meteen -1 p
  • Bij Lewis en grensstructuren; altijd octetregel volgen en dus tellen, ladingen staan vaak op een O, N, S en teken ontbrekende bindingen
  • Bij reactiemechanisme; atomen tellen, wat gaat waar heen en wat valt aan op wat
  • Teken bij additiepolymeren altijd de C=C binding centraal, de rest eronder of erboven
  • Stereoisomerie; Cis/Trans (niet-draaibare binding) en Spiegelbeeld (asymmetrisch C-atoom


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verdeling van stoffen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten bindingen
Atoombinding
Ionbinding
Metaalbinding
Vanderwaalsbinding
Waterstofbrug

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Structuren
  • Structuurformule
  • Lewisstructuren

  • Structuurisomeren
  • Cis-trans-isomeren 
  • Spiegelbeeldisomeren


Slide 4 - Tekstslide

Cis-trans-isomeren en spiegelbeeldisomeren zijn stereo-isomeren.
Oefenen met oude examenopgave

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies de redoxreactie:
A
Ca2++2OHCa(OH)2
B
2H3O++CO323H2O+CO2
C
3O22O3
D
H2+2Cu2+2H++2Cu+

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn dit wel of geen redoxreacties, sleep naar het juiste blok.
Redoxreactie
GEEN Redoxreactie
2 Al + Br2 --> 2 AlBr3
HCN + OH- --> CN- + H2O
BaCl2 --> Ba2+ + 2 Cl-
2 H+ + Mg --> H2 + Mg2+
H+ + OH- --> H2O
Fe + 3 Ag+ --> Fe3+ + 3 Ag

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen met oude examenopgaven

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke stap in een radicaalreactie wordt meestal beschouwd als de langzaamste en bepalende stap?
A
Initiatie
B
propagatie
C
terminatie
D
branching

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welk type reactiemechanisme treden carbokationen op als reactieve tussenproducten?
A
Sn1
B
Sn2
C
E1
D
E2

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van onderstaande brokstukken van een polymeerketen kan ontstaan als aminoethaanzuur polymeriseert?

A
B
C
D

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als men de temperatuur van een evenwicht verhoogt, verschuift het evenwicht naar de .........
A
Endotherme kant
B
Exotherme kant

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een homogeen evenwicht..
A
staan voor en na de pijl dezelfde stoffen
B
zijn alle stoffen in dezelfde fase
C
staan voor en na de pijl evenveel stoffen
D
hebben alle stoffen dezelfde coëfficiënt

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een chemisch evenwicht is altijd een dynamisch evenwicht omdat:
A
de reacties niet stoppen maar heen- en terug blijven gaan
B
er meerdere stoffen bij de reactie betrokken zijn
C
na verloop van tijd de beginstof(fen) zijn verdwenen
D
na verloop van tijd de concentraties gelijk blijven

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gegeven het evenwicht:

Bij evenwicht geldt altijd:
NO2N2O4
A
de snelheid vd reactie naar links = de snelheid vd reactie naar rechts
B
er treden geen reacties meer op
C
concentraties zijn gelijk
D
% effectieve botsingen = 0

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


In Nederland wordt keukenzout uit steenlagen gehaald door daar heet water in te brengen en vervolgens de verkregen zoutoplossing omhoog te pompen (zie afbeelding hiernaast).

Hoe wordt deze scheidingsmethode genoemd?
A
Filtreren
B
Destilleren
C
Adsorberen
D
Extraheren

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit...

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hiernaast staat het BOE-schema van de vormingsreactie van HI (g) uit de elementen.
Welke concentratie wordt er van elke stof omgezet?
A
B
C
D

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Chemie van het leven
Eiwitten bestaan uit aminozuren
Vetten bestaan uit glycerol en vetzuren
Koolhydraten bestaan uit monosachariden
Enzymen
DNA 


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Biochemie
Koolhydraten 67F, denk aan de versimpelde weergave
Vetten 67G denk aan verkorte schrijfwijze 
Eiwitten, let op fragment dat in de vraag staat, ivm uiteindes
DNA en RNA, vragen gaan vaak over puntmutaties, zoveelste basenpaar / 3. Tellen!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een olie en een vet op microniveau?
A
Olie bestaat uit kleinere moleculen dan vet
B
Olie bevat meer onverzadigde vetzuren dan vet.
C
Vetten hebben een langere koolstofketen dan oliën
D
Vetten hebben een regelmatigere kristalstructuur

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen met oude examenopgave

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het molecuul-ion ontstaat na...
A
beschieting met elektronen.
B
beschieting met protonen.
C
door het elektrische veld.
D
door het magnetische veld.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het molecuul-ion is:
A
Negatief geladen
B
Positief geladen
C
Neutraal geladen
D
Kan zowel positief als negatief geladen zijn.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het molecuul-ion valt in
fragmenten uiteen omdat...
A
het in een elektrische veld komt.
B
het in een magnetische veld komt.
C
het instabiel is geworden.
D
doordat het in de gasfase zit.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De hoogste piek in
een massaspectrum...
A
is van het fragment dat het meest voorkomt.
B
is van het fragment dat het zwaarst is.
C
is van het molecuul-ion.
D
is alle drie voorgaande antwoorden.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke reactie is een substitutie-reactie?
A
reactie 1
B
reactie 2
C
reactie 3

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste reactietype.
A
substitutie-reactie
B
additie-reactie
C
hydrolyse-reactie
D
condensatie-reactie

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



A
hydrolyse
B
eliminatie
C
condensatie
D
additie

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



A
additie
B
eliminatie
C
substitutie
D
condensatie

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies