Levensloop hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 herhaling

Een schaars goed is:
A
Een goed waar weinig van is.
B
Een goed waarvoor productiefactoren moeten worden ingezet.
C
Een goed waar weinig vraag naar is.
D
Het tegenovergestelde van een vrij goed.
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Een schaars goed is:
A
Een goed waar weinig van is.
B
Een goed waarvoor productiefactoren moeten worden ingezet.
C
Een goed waar weinig vraag naar is.
D
Het tegenovergestelde van een vrij goed.

Slide 1 - Quizvraag

Economie bestudeert:
(Kies het beste antwoord)
A
Modellen
B
Geld
C
Rationeel handelen
D
Keuzegedrag van bedrijven, overheid en burgers

Slide 2 - Quizvraag

De koopkracht van het budget blijft gelijk.
De koopkracht van het budget neemt af.
De koopkracht van het budget neemt toe.
Het budget blijft gelijk, terwijl de prijzen stijgen.
Het budget stijgt met een hoger percentage dan de prijzen.
Het budget daalt met een lager percentage dan de prijzen dalen.
Het budget stijgt met hetzelfde percentage als dat waarmee de prijzen stijgen.

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is een budgetlijn?
A
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een activiteit.
B
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een bedrijf.
C
Lijn die mogelijkheden aangeeft van de overheid.
D
Lijn die mogelijkheden aangeeft van een te besteden bedrag.

Slide 4 - Quizvraag

Een budgetlijn kan naar rechts verschuiven als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt.
C
De consument meer chips koopt.
D
De consument de loterij wint.

Slide 5 - Quizvraag

Wat kan een oorzaak zijn van de verschuiving van deze budgetlijn?
A
Zowel de zakken chips als het drinken is duurder geworden.
B
Het inkomen is gestegen.
C
Het inkomen is gedaald.
D
De zakken chips zijn duurder geworden.

Slide 6 - Quizvraag

Als het budget
17 euro is en chips €0,75 kost wat is
dan de formule van deze budgetlijn?
A
17= 0,75C + 1F
B
17= 17C + 22,5F
C
B= 1C +0,75F
D
B= 0,75C + 17F

Slide 7 - Quizvraag

Een budgetlijn verschuift naar links als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt.
C
De consument de loterij wint.
D
De consument meer chips koopt.

Slide 8 - Quizvraag

Het reëel inkomen zegt iets over .....
A
Hoe realistisch je inkomen is.
B
Hoeveel je verdient.
C
De koopkracht.
D
Hoe rijk je bent.

Slide 9 - Quizvraag


Is er sprake van een gevangenendilemma?
A
Nee, want de uitkomst is optimaal.
B
Nee, want de korting geldt alleen op vrijdag.
C
Ja, want er is een suboptimaal Nash-evenwicht.
D
Ja, want ze hebben beide een dominante strategie.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is GEEN oplossing voor het gevangenendilemma?
A
Sociale normen
B
Zelfbinding
C
Collectieve dwang
D
Meeliftgedrag

Slide 11 - Quizvraag

Bij een gevangenendilemma is er …..
A
altijd sprake van een dominante strategie.
B
geen cel waar beide partijen beter af zijn.
C
sprake van een inelastische vraag.
D
nooit sprake van meeliftgedrag.

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent risicoaversie?
A
Angst voor risico's uit het verleden.
B
Informatie zoeken over risico's.
C
Roekeloos gedrag vertonen.
D
De mate waarin mensen afkerig zijn van risico's.

Slide 13 - Quizvraag

Bij asymmetrische informatie
A
..kunnen mensen niet tegelijkertijd communiceren.
B
..gaat het om informatie die niet meetbaar is.
C
...heeft de ene partij meer informatie dan de andere partij.
D
...hebben kopers een hogere betalingsbereidheid.

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent averechtse selectie?
A
Een verzekeraar selecteert de verzekerden niet eerlijk.
B
Verzekerden hebben een kleine kans op schade.
C
Een hogere premie voor risicozoekers.
D
Goede risico's verzekeren zich niet, slechte risico's wel.

Slide 15 - Quizvraag

Een verzekering voor de wettelijke aansprakelijkheid van automobilisten heeft te maken met een gemiddelde schade van € 3.000 per gebeurtenis. De verzekeringsmaatschappij heeft 40.000 verzekerden. Per jaar claimt slechts 1 op de 20 verzekerden een schade. Ga er bij de berekeningen van uit dat de maatschappij zelf niets verdient.
Hoe hoog moet de premie per jaar zijn om deze kosten te dekken?
A
€ 3.000
B
€ 150
C
€ 300
D
€ 1.500

Slide 16 - Quizvraag

Hoe probeert een verzekeringsmaatschappij het risico op moral hazard te beperken?
A
Differentiatie van postcode.
B
Differentiatie van premie.
C
Instellen van een eigen risico.

Slide 17 - Quizvraag