Formuleren

Formuleren en stijl
                Samenhang in je tekst:
                1.1 Verwijzen
                1.2 Signaalwoorden
                1.3 Opbouw van je tekst
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleren en stijl
                Samenhang in je tekst:
                1.1 Verwijzen
                1.2 Signaalwoorden
                1.3 Opbouw van je tekst

Slide 1 - Tekstslide

Verwijswoorden

Slide 2 - Tekstslide

Goed of fout?

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer hen of hun?
Hen:
- Bij voorzetsels altijd 'hen' (aan hen, voor hen, achter hen)
- Als die plaats in de zin het lijdend voorwerp is.  

Hun: 
- Bij bezit (mens/dier/ding) altijd 'hun' (hun tas, hun moeder);
- Als die plaats in de zin het meewerkend voorwerp is. 


Slide 4 - Tekstslide

Signaalwoorden
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Welk (tekst)verband wordt hier bedoeld?

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Wat valt je op aan deze tekst? 
Maak van zin 3 en 4 één zin en gebruik hierbij het juiste signaalwoord.
Doe hetzelfde met zin 12, 13 en 14.

Slide 8 - Tekstslide

Zo kan het ook

Slide 9 - Tekstslide

Form 1.3 Opbouw van je tekst
Iedere tekst heeft een opbouw/structuur. Meestal is dit:

- inleiding
- middenstuk/kern
- slot 

Slide 10 - Tekstslide

Tekstopbouw: een overzicht

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Hoe breng je structuur aan?
Je publiek volgt je verhaal beter als je aangeeft wat het verband is tussen je alinea’s. Deze verbanden geef je aan met signaalwoorden.

Om de opbouw van je tekst (je tekststructuur) nog duidelijker te maken, kun je ook signaalzinnen gebruiken. In een signaalzin vertel je bijvoorbeeld wát je gaat vertellen en in welke volgorde je dat doet. 

Bijvoorbeeld: 
Eerst geef ik oorzaken van het fileprobleem en daarna de mogelijke oplossingen.

Slide 13 - Tekstslide

of door......
In langere teksten de lezer te helpen door in het middenstuk even te zeggen wat je hebt behandeld en wat je nu gaat vertellen.

Bijvoorbeeld: 
Naast deze problemen die te maken hebben met het uiterlijk van rashonden, kennen veel honden ook afwijkingen die worden veroorzaakt door inteelt.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag
Maak online van 
Formuleren Hoofdst. 1:
1.1 verwijswoorden opdr. 1, 2 en 3
1.2 signaalwoorden opdr. 1 t/m 4
1.3 opbouw tekst opdr.  1 t/3



Slide 15 - Tekstslide

Klaar?
Maak dan een verslag van minimaal 300 woorden over je lesdag op school van gisteren. 
  • Hoe verliep deze dag?
  • Wat heb je gedaan?
  • Wat heb je geleerd? 
  • Zijn er opvallende dingen gebeurd?
Zorg voor duidelijke structuur (inleiding, kern en slot). Gebruik signaalwoorden om samenhang duidelijk te maken. 
Lever je opdracht in via opdracht in Teams


Slide 16 - Tekstslide