In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
H8: Atomen en straling
Benodigheden
- laptop
- Binas
- Rekenmachine
Tassen op de grond
Telefoons in de zakkie
Welkom Kader 4!
Ga zitten en start met:
Maak opdracht 12 en 15 van 8.1
START IN:
Jas over je stoel
timer
5:00
Slide 2 - Tekstslide
Practicum
Welkom Kader-3
Start met opdracht 2, 4, 6 en 8 van 2,3 Temperatuur
Je hebt straks je laptop nodig START IN:
Neem plaats en leg je spullen alvast klaar.
timer
3:00
Slide 3 - Tekstslide
We gaan starten!
Wachttijd:
stopwatch
00:00
Slide 4 - Tekstslide
§ 8.1 Atomen als stralingsbron
§ 8.2 Radioactief verval
§ 8.3 Straling gebruiken
§ 8.4 Bescherming tegen straling
Slide 5 - Tekstslide
Lesprogramma
Huiswerk controle
Terugblik
Leerdoelen
Instructie (uitleg)
Aan de slag/huiswerk
Nabespreking
Afsluiting
Slide 6 - Tekstslide
Huiswerkcontrole
Maak opdrachten op de examensite
Slide 7 - Tekstslide
Over welke opgaven van het huiswerk zijn er vragen?
Slide 8 - Woordweb
Terugblik
Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met ‘natuurlijk radioactief’ en ‘kunstmatig radioactief’.
Je kunt het verschil toelichten tussen de moleculen van een verbinding en de moleculen van een element.
Je kunt beschrijven hoe atomen zijn opgebouwd uit drie verschillende kleinere deeltjes.
Je kunt de overeenkomsten en de verschillen noemen tussen de isotopen van één element.
Slide 9 - Tekstslide
8.2 Leerdoelen
Je kunt toelichten wat er met de atoomkern gebeurt als een atoom radioactief vervalt.
Je kunt het verschil uitleggen tussen ioniserende straling en straling die niet ioniserend is.
Je kunt beschrijven hoe je de activiteit van een radioactieve bron kunt meten.
Je kunt het verschil beschrijven tussen stabiele en instabiele kernen.
Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de halfwaardetijd van een radioactieve isotoop.
Je kunt berekenen hoe de activiteit van radioactief materiaal in de loop van de tijd afneemt.
Slide 10 - Tekstslide
8.2 Radioactief verval
Veel elementen hebben zowel radioactieve als niet-radioactieve isotopen.
C‐12 en C‐13, de meest voorkomende isotopen van koolstof, zijn niet radioactief. De isotoop C‐14, die veel minder voorkomt, is dat wel.
Slide 11 - Tekstslide
Radioactief verval
Een radioactieve isotoop heeft atoomkernen die instabiel zijn.
Het aantal protonen en neutronen in de kern is dan niet goed in evenwicht.
Hierdoor kunnen deze atoomkernen spontaan, zonder invloed van buitenaf, uit elkaar vallen.
Dit noem je radioactief verval.
Als gevolg daarvan zendt zo’n atoomkern heel kort, in een flits, ioniserende straling uit.
Slide 12 - Tekstslide
Stabiele en instabiele kernen
Bij radioactief verval ontstaat een nieuwe atoomkern met nieuwe eigenschappen.
De atoomkernen van C‐14 veranderen bijvoorbeeld in atoomkernen van N‐14, een isotoop van stikstof die zelf niet radioactief is.
Dit noem je een kernreactie.
Net als bij een chemische reactie verdwijnt er een stof (in dit geval C‐14) en ontstaat er een stof(in dit geval N‐14).
Slide 13 - Tekstslide
Ioniseren
Doordat er steeds atoomkernen vervallen, zenden radioactieve stoffen de hele tijd ioniserende straling uit.
De stralingsenergie in deze straling is zo geconcentreerd dat ze de verbinding tussen de atomen in een molecuul kan verbreken.
Dit noem je ioniseren.
De moleculen vallen daardoor in brokstukken uit elkaar.
Slide 14 - Tekstslide
Activiteit
In een radioactief voorwerp zijn er voortdurend atoomkernen die vervallen.
Het aantal kernen dat in één seconde vervalt, noem je de activiteit.
Je meet de activiteit in becquerel (Bq). Bij een activiteit van 100 Bq vervallen er elke seconde honderd kernen.
Slide 15 - Tekstslide
Activiteit
Een veelgebruikt instrument om de ioniserende straling te meten die een radioactieve stof uitzendt, is de geigerteller.
Als je dit apparaat bij een radioactief voorwerp houdt, begint het te klikken. Hoe sneller de klikken elkaar opvolgen, des te meer straling de teller opvangt.
Slide 16 - Tekstslide
Halveringstijd
De activiteit van een hoeveelheid radioactief materiaal wordt steeds kleiner. Dat komt doordat er steeds minder instabiele kernen overblijven.
De tijd T is de halveringstijd of halfwaardetijd. Na die halveringstijd:
is de helft van de oorspronkelijke, instabiele atoomkernen verdwenen, en
hoeveelheid straling, helft verminderd.
Elke radioactieve isotoop heeft een eigen, kenmerkende halveringstijd.
Slide 17 - Tekstslide
Halveringstijd
________________
______
________
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
Aan de slag!
Maak Opdracht:
1 t/m 10 van paragraaf 8.2
Je mag samenwerken!
rood = Iedereen is stil
oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen
groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
10:00
Slide 20 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak opdracht: van paragraaf 8.2
1 t/m 10
Je mag samenwerken!
Slide 21 - Tekstslide
Welke vraag vond je makkelijk?
Slide 22 - Woordweb
Welke vraag vond je lastig? Dan gaan we die nabespreken
Slide 23 - Woordweb
Afsluiting: we weten.................
Je kunt toelichten wat er met de atoomkern gebeurt als een atoom radioactief vervalt.
Je kunt het verschil uitleggen tussen ioniserende straling en straling die niet ioniserend is.
Je kunt beschrijven hoe je de activiteit van een radioactieve bron kunt meten.
Je kunt het verschil beschrijven tussen stabiele en instabiele kernen.
Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met de halfwaardetijd van een radioactieve isotoop.
Je kunt berekenen hoe de activiteit van radioactief materiaal in de loop van de tijd afneemt.
Slide 24 - Tekstslide
Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?
Slide 25 - Woordweb
Waar wil je nog extra uitleg over?
Slide 26 - Woordweb
Het is duidelijk waar we met het hoofdstuk aan het werk gaan