Week 1

Nederlands
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Start les
Zit je op je eigen plek?
Is je mobiel uit het zicht?
Zijn je oortjes uit?
Hangt je jas aan de kapstok?
Zijn je pet en capuchon af?
Je bent stil bij start les.

timer
1:30

Slide 2 - Tekstslide

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 10 minuten lezen.

 
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Planning

Herhaling woordsoorten en zinsdelen.
Doel
Je weet weer wat woordsoorten zijn en wat zinsdelen zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling woordsoorten en zinsdelen

Slide 5 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een woordsoort:

Slide 6 - Open vraag

Woordsoorten

Slide 7 - Woordweb

Geef een voorbeeld van een zinsdeel:

Slide 8 - Open vraag

Zinsdelen

Slide 9 - Woordweb

"Mark, heb je de drie primaire kleuren geel, rood en blauw op die papieren plaat gezien?"
Welk zinsdeel is 'heb'?

Slide 10 - Open vraag

"Mark, heb je de drie primaire kleuren geel, rood en blauw op die papieren plaat gezien?"
Welke woordsoort is 'heb'?

Slide 11 - Open vraag

"Mark, heb je de drie primaire kleuren geel, rood en blauw op die papieren plaat gezien?"
Noem het persoonlijk voornaamwoord.

Slide 12 - Open vraag

"Mark, heb je de drie primaire kleuren geel, rood en blauw op die papieren plaat gezien?"
Noem het telwoord.

Slide 13 - Open vraag

"Mark, heb je de drie primaire kleuren geel, rood en blauw op die papieren plaat gezien?"
Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin?

Slide 14 - Open vraag

"Mark, heb je de drie primaire kleuren geel, rood en blauw op die papieren plaat gezien?"
Welke woordsoort is 'en'?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Voorzetsel
C
Lidwoord
D
Voegwoord

Slide 15 - Quizvraag

"Mark, heb je de drie primaire kleuren geel, rood en blauw op die papieren plaat gezien?"
Welke woordsoort is 'op'?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Voorzetsel
C
Lidwoord
D
Voegwoord

Slide 16 - Quizvraag

"Mark, heb je de drie primaire kleuren geel, rood en blauw op die papieren plaat gezien?"
Noem het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.

Slide 17 - Open vraag

"Wil je me dat tijdens onze tekenles in het lokaal laten zien?"
Noem de persoonsvorm.

Slide 18 - Open vraag

"Wil je me dat tijdens onze tekenles in het lokaal laten zien?"
Welk zinsdeel is 'wil laten zien'?

Slide 19 - Open vraag

"Wil je me dat tijdens onze tekenles in het lokaal laten zien?"
Wat is het onderwerp in de zin?
A
Lokaal
B
Je
C
Me
D
Tekenles

Slide 20 - Quizvraag

"Wil je me dat tijdens onze tekenles in het lokaal laten zien?"
Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
A
Je
B
Me
C
Dat
D
Tijdens

Slide 21 - Quizvraag

"Wil je me dat tijdens onze tekenles in het lokaal laten zien?"
Noem het meewerkend voorwerp.

Slide 22 - Open vraag

Maak van cursus 5 herhaling woordsoorten 

Slide 23 - Tekstslide

Nederlands

Slide 24 - Tekstslide

Start les
Zit je op je eigen plek?
Is je mobiel uit het zicht?
Zijn je oortjes uit?
Hangt je jas aan de kapstok?
Zijn je pet en capuchon af?
Je bent stil bij start les.

timer
1:30

Slide 25 - Tekstslide

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 10 minuten lezen.

 
timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

Planning

Uitleg samengestelde zinnen.

Uitleg voegwoorden.

Uitleg hoofdzinnen en bijzinnen

Doel
Je weet wat voegwoorden zijn.

Je weet wat kenmerken zijn van hoofdzinnen en de bijzinnen.

Slide 27 - Tekstslide

Lesdoelen 
Aan het eind van deze les..
    - weet je wat voegwoorden zijn.
    - kun  je twee zinnen met elkaar te verbinden met een 
       onderschikkend / nevenschikkend voegwoord.
    - ken je verschillende voegwoorden die je hiervoor kunt 
      gebruiken.
   

Slide 28 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Wat is het kenmerk van een samengestelde zin?

Wat voor soort samengestelde zinnen hebben we?

Slide 29 - Tekstslide

Kenmerken van de hoofdzin
Hij ziet een vogel en hij kijkt ernaar.

a Bij een hoofdzin staan OW en PV altijd naast elkaar.
   a Hij ziet een vogel en hij kijkt ernaar.

b Je kunt er nooit het woord 'niet' tussen plaatsen.
   b Hij (niet) ziet een vogel en hij (niet) kijkt ernaar.

Slide 30 - Tekstslide

Kenmerken van de bijzin
Hij ziet een trein, terwijl hij naar school fietst.

a Je kunt het woordje 'niet' tussen OW en PV plaatsen.
    a Hij (niet) ziet een trein, terwijl hij niet naar school fietst.

b Meestal begint de bijzin met een voegwoord.
   b Hij ziet een trein, terwijl hij naar school fietst.


Slide 31 - Tekstslide

Voegwoord 
Samengestelde zinnen plak je aan elkaar met een voegwoord.

Voorbeelden: want, omdat, en, of, terwijl

Slide 32 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden + hoofdzin
Een paar voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn: en, noch, alsmede, alsook, maar, doch, of, ofwel, dan, want, dus.

** WOEM** (want, of, maar, en)

Als een zin een nevenschikkend voegwoord bevat, dan is het een combinatie 
hoofdzin (HZ) + hoofdzin (HZ) (en eventueel nog meer hoofdzinnen)
 

Slide 33 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden + bijzin
Een paar voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn: als, daardoor, hoewel, indien, nadat, omdat, terwijl, toen, wanneer, zodat, zodra.

Als een zin een onderschikkend voegwoord bevat, is het
een combinatie met een hoofdzin (HZ) en bijzin (BZ).

Slide 34 - Tekstslide

Zoek het voegwoord en geef aan of het om een onderschikkend of nevenschikkend vgw gaat.
In Düsseldorf zijn twee mannen veroordeeld, omdat ze mobiele toiletten hadden gestolen.
  • Omdat = onderschikkend
Veel mensen willen geen lid worden van een sportvereniging of ze hebben er geen geld voor.
  • of = nevenschikkende
Tania vindt het fijn dat ze de zaterdag met haar neefjes en nichtjes kan doorbrengen.
  • dat = onderschikkend
Er is vaak onduidelijkheid over de vraag of de eigenaar aansprakelijk moet worden gesteld.
  • of = onderschikkend
Indien de overvaller zich niet zelf meldt, zullen de beveiligingsbeelden openbaar worden gemaakt.
  • Indien = onderschikkend


Slide 35 - Tekstslide

Voegwoord
Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar:

- twee woorden:
appels of peren
- twee woordgroepen:
de blije winnaar en de teleurgestelde verliezer
- twee zinnen:
Naomi bestelt een vegetarische pizza, want ze eet geen vlees.
Als haar pizza er lekker uitziet, neem ik er ook zo een.






Slide 36 - Tekstslide

Doelen deze les
Volgende les



Afsluiting

Zijn er nog vragen?
Controleer of je huiswerk hebt

Slide 37 - Tekstslide