Révision

Bonjour la classe!


Bonjour
la classe !

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bonjour la classe!


Bonjour
la classe !

Slide 1 - Tekstslide


Bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord....
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
zegt iets over een werkwoord

Slide 3 - Quizvraag

Hoe vervoeg je de bijvoeglijk naamwoorden:
bijvoeglijk naamwoord + es
bijvoeglijk naamwoord + e
bijvoeglijk naamwoord + s
mannelijk meervoud
vrouwelijk enkelvoud
vrouwelijk meervoud

Slide 4 - Sleepvraag

Het bijvoeglijk naamwoord kan 4 vormen hebben.
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
Meervoud
grande
grandes
grand
grands

Slide 5 - Sleepvraag

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
Filles is vrouwelijk :)
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petites.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petite.

Slide 6 - Quizvraag

Het lidwoord

Slide 7 - Tekstslide

le
la
l'
les
ami
foot
garçons
natation
fille
élève
parents
frère

Slide 8 - Sleepvraag

un
une
soeur
monsieur
chien
amie
maison
garçon

Slide 9 - Sleepvraag

un
une
la fille
l'hôtel m
le camping
La tante
La soeur
Le garçon

Slide 10 - Sleepvraag

De ontkenning

Slide 11 - Tekstslide


Maak ontkennend:
Anna habite à Toulouse.
A
Anna ne habites pas à Toulouse
B
Anna n' habites pas à Toulouse
C
Anna ne habite pas à Toulouse
D
Anna n' habite pas à Toulouse

Slide 12 - Quizvraag


Maak ontkennend:
elle va à l'école
A
elle n'va pas à l'école
B
elle ne va pas à l'école
C
elle ne pas va à l'école

Slide 13 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Elle travaille à l'hôpital
A
Elle ne travaille pas à l'hôpital
B
Elle travaille à l'hôpital ne pas
C
Elle ne pas travaille à l'hôpital
D
Elle travaille pas à l'hôpital

Slide 14 - Quizvraag


Maak de volgende zin ontkennend.

Nous sommes au collège.

Slide 15 - Open vraag


Maak de volgende zin ontkennend.

C'est un fromage super!

Slide 16 - Open vraag

Le future proche 

Slide 17 - Tekstslide

Futur proche
Présent
je vais manger
Ella va habiter
Nous allons parler
Nous habitons
Il va sortir
Elle regarde
On parle
Vous allez voir
Vous marchez
Elle écoute 
Tu vas regarder
elles mangent
Ils vont nager

Slide 18 - Sleepvraag

Wat betekent het werkwoord
ALLER ?
A
hebben
B
nemen
C
gaan
D
zijn

Slide 19 - Quizvraag

Futur proche
J' (ik)
vais (ga)
parler (praten)
Tu (jij)
vas (gaat)
parler (praten)
Il/elle/on (hij/zij/wij)
va (gaat/gaan)
parler (praten)
nous (wij)
allons (gaan)
parler (praten)
Vous (jullie/u)
allez (gaan/gaat)
parler (praten)
Ils/elles (zij)
vont (gaan)
parler (praten)
Toekomende tijd: futur proche ik ga praten... 

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een futur proche?
A
Nous chantons
B
Nous chanterions
C
Nous avons chanter
D
Nous allons chanter

Slide 21 - Quizvraag

zoek de juiste vertalingen bij elkaar
nous avons mangé
vous avez parlé
j'ai regardé
ils ont habité
we hebben gegeten
jullie hebben gepraat
ik heb gekeken
ze hebben gewoond

Slide 22 - Sleepvraag

prenez vos livres 
faites les exercices :
1a page 10           /      3a page 11
                      5a page 12        /       9 page 14                         
12b page 17      

Slide 23 - Tekstslide

 correction:
Exercice 1a
1 le prof/   2 le bureau/  3 l’ordinateur/    4 le portable/    5 le livre
6 l’élève/      7 le stylo/     8 la porte/    9 le mur
10 le poster/    11 le sac à dos

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Exercice 9
1 j’aime    /     2 on chante   /     3 vous parlez   /    4 tu donnes
5 ils écoutent        /  6 nous habitons

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Merci !

Slide 29 - Tekstslide