Unit 4: grammatica 4.3-4.6

Hello!

In deze les wordt herhaald:
- kunnen & zou (niet) kunnen: can & could / couldn't
- hoeveelheden: some / any
- korte antwoorden: short answers
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hello!

In deze les wordt herhaald:
- kunnen & zou (niet) kunnen: can & could / couldn't
- hoeveelheden: some / any
- korte antwoorden: short answers

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
- het verschil tussen can & could benoemen en deze werkwoorden correct invullen in een opdracht
- benoemen wanneer je some of any moet gebruiken en deze correct toepassen
- vragen beantwoorden met een kort antwoord en weet je wat er in een kort antwoord herhaalt moet worden.

Slide 2 - Tekstslide

Kunnen & zou kunnen: can / could

- Bekijk de video over het verschil tussen can en could
(Please don't mind the horribe accent in this video)
- Lees de samenvatting
- Beantwoord de vraag en maak eventueel een vervolgopdracht (slide 8) als het verschil nog niet helemaal duidelijk is. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

In short
  • Achter can en could schrijf je het hele werkwoord

Wanneer we het hebben over het vermogen om iets te kunnen of te doen, gebruiken we can in de tegenwoordige tijd en could in de verleden tijd.

  • Daarnaast gebruiken we could:                                                            
- in beleefde vragen                                                                                       Kortom:
- als je iets voorstelt                                                                                       could is beleefder/
- bij het geven van een mogelijkheid                                                     formeler dan can

Can wordt wel gebruikt in informele vragen over verzoeken en toestemming.

Slide 5 - Tekstslide

Vul in:
I _____ go to the party tonight because I am sick.

Slide 6 - Open vraag

Vul in:
______ I have a glass of water, please?

Slide 7 - Open vraag

Vul in:
We ______ to the beach tomorrow.

Slide 8 - Open vraag

Vul in:
____ you move over, Hannah? I want to sit there.

Slide 9 - Open vraag

Vul in:
I _______ sleep last night. It was so hot!

Slide 10 - Open vraag

Vul in:
It ______ save us work if we worked together.

Slide 11 - Open vraag

In short
Some en any betekenen allebei enige / enkele / een paar
not ... any betekent geen

Je gebruikt some:                                                                                         Voorbeelden:
  • in bevestigende zinnen                                                                       I've got some great videos.
  • in vragen waarop je het antwoord 'ja' verwacht                       Could I have some water please?

Je gebruikt any:
  • in ontkennende zinnen                                                                        We haven't got any equipment.
  • in vragen (je weet niet welk antwoord te verwachten)          Do you have any friends who work?
  • in bevestigende zinnen waarin iets niet uitmaakt                   You can take any bus.

Slide 12 - Tekstslide

Vul in:
Have we got ________sugar?
A
some
B
any

Slide 13 - Quizvraag

Vul in:
We've got _________ furniture, but we still need a table.
A
some
B
any

Slide 14 - Quizvraag

Vul in:
Do you have _____ clue how much time this takes?
A
some
B
any

Slide 15 - Quizvraag

Vul in:
I'm sorry, I haven't done _____ homework.
A
some
B
any

Slide 16 - Quizvraag

Vul in:
My sister bought _______ new clothes.
A
some
B
any

Slide 17 - Quizvraag

Vul in:
There's ______ money in my handbag.
A
some
B
any

Slide 18 - Quizvraag

Short answers
  • Bekijk de video over short answers
Let op: The video is quite long, so you can skip through some of the examples in case you already understand.
  • Lees de samenvatting
  • Beantwoord de vragen met een kort antwoord en maak eventueel de vervolgopdracht op slide 17.

Slide 19 - Tekstslide

In short
In korte antwoorden herhaal je het (hulp)werkwoord dat vooraan in de vraag staat en het onderwerp van de vraag.
  • Is het onderwerp 'you'? Dan antwoord je met 'I' of 'we'. 
  • Is het onderwerp een naam of een ding? Vervang dit dan door een persoonlijk voornaamwoord (he / she / it / we / they / you).

Voorbeelden:
Are you hungry?                                           Yes, I am / No, I'm not
Have they read this book?                       Yes, they have / No, they haven't
Can your mum pick us up?                      Yes, she can / No, she can't
Does the shop open before 9am?        Yes, it does / No, it doesn't

Slide 20 - Tekstslide

Beantwoord de vragen met een kort antwoord:
Does Jens speak English? Yes, _________

Slide 21 - Open vraag

Write down the short answer.
Are Sheyda and Maya going to write me a letter? No, _______

Slide 22 - Open vraag

Write down the short answer.
Have you been waiting for long? No, __________

Slide 23 - Open vraag

Write down the short answer.
Do you like swimming? Yes, _____________

Slide 24 - Open vraag

Write down the short answer.
Do the girls take photos? No, _________

Slide 25 - Open vraag

Write down the short answer.
Can Lily win this game? Yes, ________.

Slide 26 - Open vraag