Meest gemaakte taalfouten en woordenschat 027+028

Maandag 14 oktober: na het lezen je boek inleveren
timer
20:00
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Maandag 14 oktober: na het lezen je boek inleveren
timer
20:00

Slide 1 - Tekstslide

Schoolshooting
Amerika
Thriller
Psychologisch

Slide 2 - Tekstslide

Autobiografisch
Surinaamse Sandra
Gymnasium
Armoede
Anders zijn
Eerlijke kijk met humor



Slide 3 - Tekstslide

Familiebanden
Gerson raakt blind door auto-ongeluk
3 stemmen: tweeling, Gerson, hond
Beeldend taalgebruik: omschrijft gedetailleerd

Slide 4 - Tekstslide

Avonturen
14-jarige Emilia
Vader
New York
Orkaan Sandy
Geschreven na orkaan

Slide 5 - Tekstslide

Jeugdthriller
Jongen zonder geheugen
Amerika
Futurisme

Slide 6 - Tekstslide

Psychologie
Lukas (16)
Broer is overleden
Dagboek
Familierelaties

Slide 7 - Tekstslide

Moeder en zoon Otis (17)
Criminaliteit in een flat
Spannend
Humoristisch
Bijlmer (culturen)

Slide 8 - Tekstslide

Je bereidt je voor op SE1
Veel gemaakte taalfouten:

Je weet wanneer je die/deze/dit/dat gebruikt en past dit toe.
Je weet wanneer je als/dan gebruikt en past dit toe.
Je weet wanneer je hun/hen gebruikt en past dit toe.
Je weet wanneer je een extra letter schrijft bij woorden als u-jou en past dit toe.


Slide 9 - Tekstslide

Veelgemaakte taalfouten
  1. Hij is groter als mij.
  2. Ik heb die geweld niet gebruikt.
  3. Is dit boek van jouw?
  4. Hij is net zo groot als hem.
  5. Ik ga met hun naar het feest.
  6. Hun zeiden dat de vakantie te kort was.

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer gebruik je....
als - dan
die - deze - dit - dat
ik - mij - mijn
jij - jou - jouw
hij - hem - zijn
zij - haar
hun - zij

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak les 47 van je boek (Kern, blz. 98-99): opdracht 1+2+3+6+7+8+9+10+12
Klaar?
Oefen werkwoordspelling (oefenbladen op tafel). Lever deze oefening in.
timer
20:00

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 12:

Slide 13 - Tekstslide

Test je kennis over lidwoorden
Het lidwoord bepaalt of je die of deze zegt (bij de-woorden)
of je dat of dit zegt (bij het-woorden).

Het is dus belangrijk dat je de verschillen kent.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Wat is de juiste schrijfwijze?
A
Ik zag jou laatst in de stad.
B
Ik zag jou laats in de stad.

Slide 16 - Quizvraag

Zorg dat u op tijd vertrekt en uw auto.....
A
controleert
B
controleerd

Slide 17 - Quizvraag

Je staat op een plank en .... dan meegenomen.
A
word
B
wordt

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Kort gezegt.
B
Kort gezegd.

Slide 19 - Quizvraag

Kortom, blijf thuis bij.... .
A
dit weer.
B
deze weer.

Slide 20 - Quizvraag

Dan gaan we met z'n .....
A
alle.
B
allen.

Slide 21 - Quizvraag

Hagel zijn een soort ijsstenen en .... .... uit de lucht als er storm is.
A
dat komt
B
die komt
C
dat komen
D
die komen

Slide 22 - Quizvraag

Dit is een apparaat.....je gebruikt op school.
A
die
B
dat

Slide 23 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Het kost duur.
B
Het is duur.

Slide 24 - Quizvraag

Herhalen spelling en formuleren
Week 43:

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag voor SE1
Oefen je werkwoordspelling (22)
                                          hoofdlettergebruik (23)
                         leestekens (23)
Oefenbladen op tafel.
Nakijkbladen op tafel.
timer
20:00

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Wil je meer oefenen?
Oefen online op 
Klik op het blauwe boek: KERN Nederlands 4 vmbo-gt 1e ed.
Ga naar les:  22-23-34-47 en maak de drillsteroefeningen
Let op: les 25 gaat ook over signaalwoorden!

Slide 28 - Tekstslide

Werkwoordspelling oefenen?
Ga naar cambiumned.nl
https://www.cambiumned.nl/
Ga naar Test jezelf en maak oefeningen over:
werkwoordspelling
hoofdletters
leestekens

Slide 29 - Tekstslide

Signaalwoorden oefenen?
https://wijzeroverdebasisschool.nl/wp-content/uploads/2020/10/opdrachtens-signaalwoorden.pdf

Denk ook aan het schema dat ik eerder heb uitgedeeld en in je boek moest doen (blz. 54).

Slide 30 - Tekstslide

Test je kennis over lidwoorden
Het lidwoord bepaalt of je die of deze zegt (bij de-woorden)
of je dat of dit zegt (bij het-woorden).

Het is dus belangrijk dat je de verschillen kent.
Maak de quiz en geef je score door op menti.com. De code krijg je van de docent.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

In welke zin is het hoofdlettergebruik correct?
A
'S Ochtends komen we uit ons bed.
B
's ochtends komen we uit ons bed.
C
's Ochtends komen we uit ons bed.
D
'S ochtends komen we uit ons bed.

Slide 35 - Quizvraag

In welk antwoord is het hoofdlettergebruik goed toegepast
A
Woensdag, rijn, Nokia
B
woensdag, Rijn, Nokia
C
Woensdag, Rijn, nokia
D
woensdag, Rijn, nokia

Slide 36 - Quizvraag

In welk antwoord is het hoofdlettergebruik goed toegepast?
A
Maart, Spanje, meneer De Vries
B
maart, Spanje, Meneer De Vries
C
Maart, Spanje, meneer de Vries
D
maart, Spanje, meneer De Vries

Slide 37 - Quizvraag

Welke is correct geschreven?
(hoofdlettergebruik, interpunctie)
A
Geachte heer de Wit,
B
Geachte heer de Wit
C
Geachte heer De Wit,
D
Geachte Heer De Wit,

Slide 38 - Quizvraag

In welke zin klopt het hoofdlettergebruik?
A
Na pasen ben ik van de havo naar het mbo gegaan.
B
Na Pasen ben ik van de Havo naar het Mbo gegaan.
C
Na Pasen ben ik van de HAVO naar het MBO gegaan.
D
Na Pasen ben ik van de havo naar het mbo gegaan.

Slide 39 - Quizvraag

In welke zin is het hoofdlettergebruik correct?
A
100 jaar geleden bestond er al abstracte kunst.
B
100 Jaar geleden bestond er al abstracte kunst.
C
100 Jaar geleden bestond er al Abstracte Kunst.
D
100 jaar geleden bestond er al Abstracte Kunst.

Slide 40 - Quizvraag

In welke zin klopt het hoofdlettergebruik?
A
Mijn docente engels is braziliaans, maar ze beheerst wel de engelse taal volledig.
B
Mijn docente Engels is Braziliaans, maar ze beheerst wel de Engelse taal volledig.
C
Mijn docente Engels is Braziliaans, maar ze beheerst wel de engelse taal volledig.
D
Mijn docente engels is braziliaans, maar ze beheerst wel de Engelse taal volledig.

Slide 41 - Quizvraag

Is het hoofdlettergebruik goed of fout?
Niek eet graag bij Mcdonald's.
A
goed
B
fout

Slide 42 - Quizvraag

Je schrijft ook hoofdletters...
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
na een getal
B
bij historische gebeurtenissen
C
bij dagen
D
bij maanden

Slide 43 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
daartegenover
D
enzovoort

Slide 44 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor argument?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
want

Slide 45 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
omdat

Slide 46 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor conclusie?
A
Kortom
B
Ten slotte
C
maar
D
dus

Slide 47 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 48 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
Verder
B
Toch
C
Mits
D
Dus

Slide 49 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een toelichting?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 50 - Quizvraag

Dit onderdeel beheers ik het beste:
Werkwoordspelling
Signaalwoorden
Hoofdletters
Leestekens
Hen/Hun

Slide 51 - Poll

Dit onderdeel beheers ik het minste:
Werkwoordspelling
Signaalwoorden
Hoofdletters
Leestekens
Hen/Hun

Slide 52 - Poll

Dit wil ik graag nog de laatste les oefenen:

Slide 53 - Open vraag