In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets thema 3 + 4.1
Slide 1 - Tekstslide
voorbeelden van organisatieniveaus Sleepvraag
Organisme
Orgaan
Weefsel
Cel
Organel
Slide 2 - Sleepvraag
Wat zijn stamcellen?
A
Cellen die je lichaam schoonhouden
B
De cellen waar je botten van gemaakt zijn
C
Cellen waaraan je je stamboom herkent
D
Cellen die zich kunnen specialiseren in een ander type cel
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde van de celcyclus?
A
Celdeling – chromosomen kopiëren – twee kernen ontstaan – plasmagroei.
B
Chromosomen kopiëren – twee kernen ontstaan – celdeling – plasmagroei.
C
Plasmagroei – twee kernen ontstaan – celdeling – chromosomen kopiëren.
D
Twee kernen ontstaan – chromosomen kopiëren – plasmagroei – celdeling.
Slide 4 - Quizvraag
Op welk moment in de celcyclus vindt plasmagroei plaats.
A
Voorafgaande aan de kerndeling
B
Na de kerndeling maar voor de celdeling
C
Na de celdeling
Slide 5 - Quizvraag
In de afbeelding zie je dat bloeddeeltjes zich ontwikkelen uit stamcellen. Waar in het lichaam bevinden zich deze stamcellen?
A
in de lever
B
in het bloed in de bloedvaten
C
in het hart
D
in het rode beenmerg
Slide 6 - Quizvraag
Sleep het juiste organisatieniveau naar de plaatsen in de afbeelding
Biosfeer
Ecosysteem
Levensgemeenschap
Populatie
Individu
Slide 7 - Sleepvraag
Welke stelling of stamcellen is of zijn juist? 1. Alle stamcellen kunnen altijd alle celtypen worden 2. Alleen embryonale cellen kunnen nog alle celtypen worden.
A
Alleen stelling 1
B
Alleen stelling 2
C
Zowel stelling 1 & 2
D
Geen van beide stellingen
Slide 8 - Quizvraag
Een chromosoom bestaat uit:
A
cellen
B
eigenschappen
C
DNA
D
kernplasma
Slide 9 - Quizvraag
geeft stevigheid
maakt voedingsstoffen (glucose)
beschermt het DNA
vormt een grens tussen de cel en de "buitenwereld"
geeft stevigheid aan de cel én slaat stoffen op
celkern
vacuole
celmembraan
bladgroenkorrel
celwand
Slide 10 - Sleepvraag
Sleep de basen naar de juiste plek op de DNA streng
T
G
C
T
G
T
A
G
Slide 11 - Sleepvraag
DNA kopiëren
Plasma groei
niewe celmembraan
Slide 12 - Sleepvraag
Wat is een gen?
A
Dat zijn de geslachts-chromosomen
B
Een stukje DNA dat codeert voor een bepaalde eigenschap
C
Dat is de naam van de wenteltrap
Slide 13 - Quizvraag
Je verteringsstelsel is een..
A
orgaan
B
orgaanstelsel
Slide 14 - Quizvraag
Welke celorganellen kunnen wel in een plantaardige cel voorkomen maar niet in een dierlijke cel
A
grote vacuole, celkern, plastiden
B
celwand, plastiden en een grote vacuole
C
celwand, celkern en celmembraan
D
celkern, plastiden en cytoplasma
Slide 15 - Quizvraag
Wat hoort er bij het verteringsstelsel?
A
De maag
B
Het hart
C
De longen
D
De schedel
Slide 16 - Quizvraag
Bladgroenkorrels kunnen veranderen in kleurstofkorrels
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels zijn voorbeelden van plastiden
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Wat zijn kleurstofkorrels
A
Plaatje 1
B
Plaatje 2
C
Plaatje 3
D
Of alle plaatjes
Slide 19 - Quizvraag
Mitochondrien hebben de volgende functie in een cel:
A
Maken van eiwitten
B
Energievoorziening
C
Transport van water
D
Transport van glucose
Slide 20 - Quizvraag
Welke celorganellen helpen bij het maken van eiwitten?
A
Celkern
B
Bladgroenkorrels
C
Vacuole
D
Ribosomen
Slide 21 - Quizvraag
Het aantal genen in een zenuwcel is hetzelfde als het aantal genen in een darmcel in dezelfde persoon.
A
juist
B
onjuist
C
dit is niet met zekerheid te zeggen
Slide 22 - Quizvraag
DNA
Celkern +
Chromosoom
Gen
Chromosoom
Slide 23 - Sleepvraag
Genen je een huidcel zijn gelijk aan de genen in je levercel
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Waaruit bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Weefsel
C
Cellen
D
Celkern
Slide 25 - Quizvraag
Organisatieniveau's: sleep de namen naar de goede plaats.
Organisme
Weefsel
Cel
Organen
Orgaanstelsel
Slide 26 - Sleepvraag
DNA
celkern
Cel
Chromosoom
Gen
Slide 27 - Sleepvraag
chromosomen
A
lange dunne draden in de celkern
B
stof die informatie bevat voor erfelijke eigenschappen
C
Bevatten eigenschappen
D
Cellen die enkelvoudig zijn
Slide 28 - Quizvraag
Een mens heeft .. chromosomen
A
44
B
46
C
48
D
50
Slide 29 - Quizvraag
Cellen van de uienplant hebben 16 chromosomen. Hoeveel chromosomen heeft een cel van een uienbol?
A
4
B
8
C
16
D
32
Slide 30 - Quizvraag
Hoe noemen we deze biologische organisatieniveaus?
Celorganel
Cel
Molecuul
Weefsel
Orgaan
Slide 31 - Sleepvraag
In welk Rijk hoort de mens?
A
Schimmels
B
Planten
C
Dieren
D
Bacteriën
Slide 32 - Quizvraag
Prokaryoten hebben altijd een celkern
A
Waar
B
Niet waar
Slide 33 - Quizvraag
Alle cellen van de mens hebben altijd een celwand
A
Waar
B
Niet waar
Slide 34 - Quizvraag
Welke drie kenmerken worden gebruikt bij indeling van Eukaryoten?