les 45 Formuleren §5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
les 44
Formuleren §5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
les 44
Formuleren §5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
Slide 1 - Tekstslide
Hallo 2Vd
Pak je spullen alvast (leesboek) en Nieuw Nederlands + schrift. Ga zitten volgens het klassenschema.
timer
10:00
Wat gaan we doen vandaag?
10 min lezen (Stiefkind) p. 21
Wat weet je nog?
Uitleg §5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
Zelfstandig werken
Slide 2 - Tekstslide
Wat weet je nog?
Bedenk 2 manieren die je kan gebruiken om een tekst aantrekkelijker te maken?
variatie in woordgebruik (bloem, plantje, groen, struikje)
verwijswoorden (hij, die, jullie)
volgorde zindelen (afwisselen APO / OPA /POA / PA)
voorbeelden gebruiken
timer
1:00
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik weet/kan...
variëren in woordgebruik door synoniemen en verwijswoorden te gebruiken.
variëren in zinsopbouw om mijn tekst aantrekkelijker te maken.
voorbeelden gebruiken om mijn tekst aantrekkelijker en duidelijker te maken.
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik weet/kan...
zinnen zo formuleren dat woorden die bij elkaar horen bij elkaar staan.
Slide 5 - Tekstslide
Het formuleren van een zin
Als je een zin verkeerd formuleert, kan je soms verkeerd begrepen worden. Dat kan lastig zijn en soms ook vervelend.
Let goed op dat je de juiste woorden bij elkaar zet als je een zin formuleert.
Hierna een paar voorbeelden. Zien jullie welke zinnen beter geformuleerd zijn?
Slide 6 - Tekstslide
a. Merel geeft de fles aan de baby die zij uit de magnetron haalt. b. Merel haalt de fles uit de magnetron en geeft deze aan de baby.
A
Zin a is beter
B
Ze zijn beide niet goed
C
Ze zijn beide goed
D
Zin b is beter
Slide 7 - Quizvraag
a. Mannen kiezen vaker dan vrouwen ijs als dessert.
b. Mannen kiezen vaker ijs dan vrouwen als dessert.
A
Ze zijn beide niet goed.
B
Zin a is beter.
C
Zin b is beter.
D
Ze zijn beide niet goed
Slide 8 - Quizvraag
Waarom?
Waarom is de ene zin beter dan de andere?
Filmpje
Slide 9 - Tekstslide
De theorie - 5 tips!
Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
Duo-opdracht
Kies 3 tips uit. Maak per tip een zinnenpaar waarvan één zin laat zin hoe het wel moet en één zin hoe het niet moet. Wissel de volgorde af.
Slide 10 - Tekstslide
Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
De theorie - 5 tips! (p.242)
Duo-opdracht
Kies 3 tips uit. Maak per tip een zinnenpaar waarvan één zin laat zin hoe het wel moet en één zin hoe het niet moet. Wissel de volgorde af.
timer
5:00
Slide 11 - Tekstslide
Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
De theorie - 5 tips!
Duo-opdracht
Werk samen met een ander tweetal en wissel jullie zinnen uit. Kies van elkaars zinnenparen de zinnen uit die aangeven hoe het wel moet.
timer
2:30
Slide 12 - Tekstslide
Zelf oefenen
Cursus 6 Formuleren §5 Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
Wat: Opdracht 2p. 243
Hoe:Individueel
Hulp:Theorie uit je boek, docent.
Tijd: 7 min.
Uitkomst:Geoefend woorden bij elkaar zetten die bij elkaar horen.
Klaar?
Lezen in je leesboek
of huiswerk
timer
5:00
Slide 13 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik weet/kan...
zinnen zo formuleren dat woorden die bij elkaar horen bij elkaar staan.
Slide 14 - Tekstslide
Fijne dag!
Ruim rustig je spullen op en blijf zitten tot de bel gaat