Je leert punten, uitroeptekens en vraagtekens op de juiste manier gebruiken.
Slide 4 - Tekstslide
Startopdracht
Straks lees ik verschillende zinnen/woorden voor. Jullie bepalen of er een punt, vraagteken of uitroepteken achter moet. Let op! Er zijn meerdere antwoorden goed, zolang je het maar kunt uitleggen.
Staan = punt
Zitten = vraagteken
zitten + hand omhoog = uitroepteken
Slide 5 - Tekstslide
Leestekens: punt, uitroepteken, vraagteken
Je eindigt een zin met een leesteken: een punt, een vraagteken of een uitroepteken.
Slide 6 - Tekstslide
Leestekens: een punt
Eindig een gewone zin met een punt.
Ik eet geen vlees.
Slide 7 - Tekstslide
Leestekens: een vraagteken
Eindig een vragende zin met een vraagteken.
Ken je het verhaal over de rode fiets?
Slide 8 - Tekstslide
Leestekens: een uitroepteken
Eindig een uitroep (bijvoorbeeld van verbazing of woede) met een uitroepteken.
Wat een goed idee!
Slide 9 - Tekstslide
Let op!
Gebruik nooit twee leestekens na elkaar.
Slide 10 - Tekstslide
Aan de slag
Wat? Opdracht 2, 3 en 6 - bladzijde 228 + 229
Hoe? In tweetallen of alleen. Graag rustig overleggen.
Hulp? Je mag mij om hulp vragen.
Tijd? Tot 12.55.
Uitkomst? Je leert hoe je leestekens moet gebruiken.
Klaar? Aan mij laten zien.
Slide 11 - Tekstslide
Afsluiting
Ik weet hoe ik punten, vraagtekens en uitroeptekens op de juiste manier moet gebruiken.
Slide 12 - Tekstslide
Aan de slag
Wat? Opdracht 1 t/m 4 - bladzijde 218 + 219
Hoe? Schrijf de antwoorden op een blad of in je schrift. In tweetallen of alleen. Graag rustig overleggen.
Hulp? Je mag mij om hulp vragen.
Tijd? Tot 10.55.
Uitkomst? Je leert volledige zinnen maken.
Klaar? Aan mij laten zien en dan werken aan een ander vak.