5H 9.3 Eiwitsynthese

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht
Beantwoord de volgende vraag

Transgene organismen


Een groeihormoon dat momenteel als geneesmiddel voor de mens wordt gebruikt, wordt op grote schaal gemaakt door bacteriën waaraan door genetische manipulatie menselijk DNA is toegevoegd. Dat geldt ook voor het hormoon insuline. Deze hormonen zijn zeer geschikt om via genetische manipulatie te worden geproduceerd, omdat ze beide tot een bepaalde groep stoffen behoren.
Tot welke van de volgende groepen stoffen behoren deze hormonen?
a. Eiwitten                d. Vitaminenen
b. Vetten                  e. Mineralen
c. Koolhydraten


timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht antwoord
Beantwoord de volgende vraag

Transgene organismen


Een groeihormoon dat momenteel als geneesmiddel voor de mens wordt gebruikt, wordt op grote schaal gemaakt door bacteriën waaraan door genetische manipulatie menselijk DNA is toegevoegd. Dat geldt ook voor het hormoon insuline. Deze hormonen zijn zeer geschikt om via genetische manipulatie te worden geproduceerd, omdat ze beide tot een bepaalde groep stoffen behoren.
Tot welke van de volgende groepen stoffen behoren deze hormonen?
a. Eiwitten                d. Vitaminenen
b. Vetten                  e. Mineralen
c. Koolhydraten


a. Eiwitten

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA
Oriëntatie
9.1 DNA
9.2 DNA-replicatie
9.3 Eiwitsynthese
9.4 Genexpressie
9.5 Mutaties
9.6 DAN-technieken

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 9.3
  • Je kunt beschrijven hoe eiwitsynthese plaatsvindt.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitsynthese 
  • Ribosomen maken eiwitten (= eiwitsynthese)
  • Eerst: overschrijven DNA sequentie naar RNA (ribonucleïnezuur)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil tussen DNA en RNA
RNA: bevat net als DNA de 
stikstofbasen adenine, guanine, 
cytosine. 

Bij RNA is uracil (U) de stikstofbase
in plaats van thymine. 

Dus --> A-U en G-C

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transcripitie = de vorming van mRNA
  • De vorming van RNA vanuit DNA, gebeurt in de celkern.
  • Gebeurt bij genen die aan staan (expressie).
  • Verbinding tussen basenparen verbreken (helicase). 
  • Vorming mRNA molecuul --> messengerRNA --> met de stikstofbase en U i.p.v. T. 
  • Het mRNA molecuul bevat de code voor het eiwit.

BiNaS tabel 71E

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg Startcodon AUG (codon 1, BiNaStabel 71E

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Translatie = synthese van het eiwit
  • Het RNA-molecuul verlaat de celkern.
  • Ribosoom in het cytoplasma of aan het R.E.R ‘haakt’ aan en leest de nucleotide-volgorde af.
  • Met de aanwezige aminozuren die zich in het cytoplasma bevinden wordt zo een eiwit gemaakt (gesynthetiseerd).


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tRNA = transfer RNA 
tRNA in het cytoplasma vervoert de 
aminozuren naar de ribosomen. 

Het t-RNA bevat een codon 
bestaande uit drie nucleotiden, 
waarmee het t-RNA zich kan binden
aan het juiste stukje van het m-RNA.

Bijvoorbeeld:
Codon voor Serine, AGC, wordt 
gelezen door tRNA met UCG
 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genetische code
  • Benodigde eiwitten in het lichaam --> 20 verschillende aminozuren.
  • Een aminozuur bestaat uit 3 opeenvolgende nucleotiden = codon.
  • Bepalen welk eiwit --> afhankelijk van de hoeveelheid aminozuren en de volgorde.
  • De code voor volgorde van aminozuren is vastgelegd in de nucleotidesequentie.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe lees je dit af? 
Voorbeeld:
Basevolgorde = UUU
1. Zoek de eerste base in 
het codon (U)
2. Dan de tweede base in het 
codon (U)
3. Ten slotte de derde base in het 
codon (U)

Je ziet drie letters: ‘Phe’. 
Dit is de naam van het aminozuur

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even oefenen
Bepaal de naam van 
het aminozuur vanuit 
het codon

GUU
UAC
AUG

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden
GUU: Val
UAC: Tyr
AUG: Met (startcodon)

Zoek eens de STOP codons
Deze stoppen de translatie 
en coderen NIET voor een eiwit.


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eiwitten
  • Na eiwitsynthese heeft het eiwit nog niet de uiteindelijke vorm
  • Bepaling eiwit --> aminozuurvolgorde en ruimtelijke structuur
  • Vanuit E.R naar golgisysteem: uiteindelijke vorm
  • Soms is het eiwit pas functioneel 
     wanneer het buiten de cel is
  • Niet de juiste vorm: afbraak
  • Soms verkeerd functioneren 
     --> diabetes, taaislijmziekte of 
    ziekte van alzheimer.


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk

Lezen 9.3
Maken opdracht 21 t/m 27
+ begrippenlijst




Herhalen en/of extra oefenen



Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor welk aminozuur bevat het codon ACG de code?
A
serine
B
cysteïne
C
tryptofaan
D
threonine

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel verschillende codons zijn er?
A
3
B
4
C
20
D
64

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel verschillende aminozuren zijn er?
A
3
B
4
C
20
D
64

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel nucleotiden bestaat een codon? En waar codeert één codon voor?
A
2 - eiwit
B
3 - eiwit
C
2 - aminozuur
D
3 - aminozuur

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is waar over aminozuren?
A
Essentiele aminozuren, maken we zelf aan
B
je lichaam maakt beide typen aminozuren niet zelf aan.
C
Essentiele aminozuren, maken we niet zelf aan
D
Niet essentiële aminozuren maken we niet zelf aan

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding hiernaast zie je een tRNA-molecuul.

Aan een tRNA kan één aminozuur gekoppeld zijn.

Welk aminozuur is gekoppeld aan dit tRNA?
A
Glutaminezuur (Glu)
B
Valine (Val)
C
Glutamine (Gln)
D
Leucine (Leu)

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies