A1D - 30 maart 2022

Welkom!
A1D
30 maart 2022
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
A1D
30 maart 2022

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Huiswerk voor vandaag
  • Fictie (p.212-219): opdracht 1 t/m 6


Planning
  • Nakijken huiswerk
  • Instructie H4 - Grammatica zinsdelen (p.118)


Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?

Doelen van vandaag
  • Ik kan het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde uitleggen.
  • Ik kan een naamwoordelijk gezegde herkennen en benoemen in een zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 1 (Fictie)
1. Eigen antwoord.
2. Eigen antwoord + uitleg!

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 2 (Fictie)
  • 1 = In dit fragment ligt het perspectief bij Mark. 
  • 2 = Het fragment is geschreven in de ik-vorm. 
  • 3 = Mark koopt buskaartjes naar Spokane om de loketbediende te misleiden, want uiteindelijk reist hij in een andere richting. Als de loketbediende door de politie gehoord wordt, zal hij dus verkeerde informatie over Mark geven, zodat het langer duurt voor ze hem vinden. 

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 2 (Fictie)
  • 4 = Als Mark gevonden wordt, kan hij de berg niet beklimmen (waarschijnlijk vinden zijn ouders en artsen hem daar te ziek voor).  
  • 5 = Eigen antwoord. 
  • 6 = Mark houdt er rekening mee dat hij tijdens de reis overlijdt. (Hij is immers ernstig ziek.) 

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 3 (Fictie)
  • 1 = In dit fragment ligt het perspectief bij Jessie.
  • 2 = Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Mark wil deze reis in alle rust maken. Hij weet niet of hij de reis zal overleven en als er iemand meegaat zal diegene steeds bezorgd zijn. Dat lijkt Mark niet prettig.
  • 3 = Volgens Jessie is Mark weggegaan, omdat hij het niet kan opbrengen om opnieuw een behandeltraject in te gaan. Dit is nodig, omdat de kanker is teruggekomen.
  • 4 = Jessie weet waar Mark is.

Slide 7 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 3 (Fictie)
5 = Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Reden om wel te bellen naar de tiplijn:
  • Mark verkeert misschien in groot gevaar. Als Jessie de tiplijn belt, kan hij nog gered worden.
  • De ouders van Mark zijn vreselijk ongerust. Jessie kan de tiplijn bellen en zo de ouders gerust stellen.

Reden om niet te bellen naar de tiplijn:
  • Mark heeft nog één laatste wens en dat is die berg beklimmen. Als Jessie de tiplijn belt, ontneemt ze Mark de kans zijn wens in vervulling te laten gaan.

Slide 8 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 3 (Fictie)
  • 6 = Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
     
    Origineel, want in leesboeken komt niet zo vaak poëzie voor. 
  • 7 = Eigen antwoord + uitleg

  • 8 = Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
  • Een voordeel van wisselend perspectief is dat je het verhaal van meerdere kanten meemaakt. Hierdoor snap je beter waarom de gebeurtenissen plaatsvinden.
  • Een nadeel van wisselend perspectief is dat het verhaal daar ingewikkelder door wordt, doordat je meerdere verhaallijnen moet onthouden / overzien.

Slide 9 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 4 (Fictie)
  • 1 = In dit fragment ligt het perspectief bij Bent.
  • 2 = Joeri durft het meest.
  • 3 = Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
     
    Om bevriend te blijven met Joeri moet Bent soms bluffen. Anders vindt Joeri hem misschien geen leuke vriend, omdat hij niet stoer genoeg is. 

  • 4 = Een van de volgende zinnen:
  • ‘Ik dacht nog dat ik veilig was.’
  • ‘Ik had het gevoel dat ik ergens ingeluisd was.’
  • ‘Daarnet genoot ik nog van niks, en ineens stond ik op het punt om iets gevaarlijks te gaan doen.’

Slide 10 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 4 (Fictie)
  • 5 = Bent heeft het gevoel dat hij ergens ingetrapt is. Dat zie je aan de volgende zin:
     ‘Ik had het gevoel dat ik ergens ingeluisd was.’  

  • 6 = Eigen antwoord, bijvoorbeeld:  
  • Ja, Joeri zorgt ervoor dat Bent meer doet dan hij eigenlijk durft. Joeri maakt Bent dapperder. 
  • Nee, Joeri laat Bent dingen doen die hij eigenlijk niet wil.

Slide 11 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 5 (Fictie)
  • 1 = Finn is bij Joeri en Bent in de klas gekomen. Joeri en Finn kunnen goed met elkaar opschieten en Bent voelt zich buitengesloten. 
  • 2 = Eigen antwoord, bijvoorbeeld: 
  • Bent is boos op Joeri. Door hem te vragen iets heel gevaarlijks te doen, neemt hij wraak voor het feit dat Joeri hem buitensluit.  
  • Door samen weer iets heel spannends te doen, hoopt Bent dat Joeri en hij weer betere vrienden worden. 

Slide 12 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 5 (Fictie)
  • 3 = Een van de volgende zinnen:
  • ‘Ik hoopte dat hij zich zo om zou draaien en zou lachen.’
  • ‘Dat hij zou zeggen dat ik er weer was ingetrapt.’
  • ‘Dat ik mijn gezicht eens moest zien.’

  • 4 = Bent weet dat het slecht af gaat lopen.
  • 5 = Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
     Ik zou Joeri tegenhouden. 


Slide 13 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 5 (Fictie)
  • 6 = Het woordje ‘het’ slaat op het ongeluk dat beschreven wordt in tekst 4.

  • 7 = Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
     
    ‘Het’ is waarschijnlijk gebeurd doordat Bent en Joeri ruzie hebben. Bent weet dat hij Joeri iets gevaarlijks laat doen en Joeri is te trots om op te geven. Ook hij weet dat het gevaarlijk is wat hij doet, maar hij klimt toch door. 


Slide 14 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 6 (Fictie)

  • 1 = Eigen antwoord + uitleg
  • 2 = Eigen antwoord + uitleg
  • 3 = Eigen antwoord + uitleg


Slide 15 - Tekstslide

Gezegdes
Wat was ook alweer een gezegde?
  • Persoonsvorm + alle werkwoorden in de zin

  • Iemand doet iets
  • Iemand is iets

Slide 16 - Tekstslide

Gezegdes
Wat was ook alweer een gezegde?
  • Persoonsvorm + alle werkwoorden in de zin

  • Iemand doet iets = werkwoordelijk gezegde (H2)
  • Iemand is iets = naamwoordelijk gezegde (H4)


  • Ik wandel naar school.      > (Ik doe iets)
  • Ik ben een wandelaar.    (Ik ben iets)

Slide 17 - Tekstslide

Bij een naamwoordelijk gezegde...
A
...is het onderwerp iets.
B
...doet het onderwerp iets.

Slide 18 - Quizvraag

In welke zin is het onderwerp iets?
A
Ik voetbal graag met vrienden.
B
Jonas feest elke zaterdagavond.
C
Merel is een aardige meid.
D
Zij vond de toets moeilijk.

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag!
.           Je maakt de startopdracht van Grammatica zinsdelen (H4) op pagina 118.

            Je gebruikt je boek en schrijft de antwoorden in je schrift.

            Je werkt zelfstandig in stilte. Vragen stel je aan de docent.

            5 minuten.
 
            Je kunt onderscheid maken tussen iets doen en iets zijn

            Maak alvast een begin met de rest van de opdrachten van H4. 
 
🤷🏼‍♀️
timer
5:00
🛠
👩🏼‍🤝‍👩🏽
🏆

Slide 20 - Tekstslide

Nakijken: startopdracht
1.
Iets is
Iets doet
Mama lief
Opa slaapt
Snoepje lekker
Fikkie blaft
Ik moe
Jantje huilt

Slide 21 - Tekstslide

Nakijken: startopdracht
2. De groep waar het onderwerp iets doet.

  •  Opa slaapt
  •  Fikkie blaft
  •  Jantje huilt

Slide 22 - Tekstslide

Nakijken: startopdracht
3. Een werkwoord:

  • Mama is lief
  • Snoepje is lekker
  • Ik ben moe

Slide 23 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Onderwerp is iets
  • Eén of meer werkwoorden en een naamwoord.

  • Mijn vriendin is lief.
  • Mijn vader was badmeester.
  • Zij blijkt model te zijn

⚠️ Let op! In zinnen met een NWG zit nooit een lijdend voorwerp.



Slide 24 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde = werkwoordelijk deel + naamwoordelijk deel

Werkwoordelijk deel
  • Alle werkwoorden uit de zin
  • Een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, vóórkomen

Naamwoordelijk deel
  • Zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. 
  • Het koppelwerkwoord koppelt de eigenschap aan het onderwerp.

Slide 25 - Tekstslide

Hoe vind ik een NWG?
1.    Doet het onderwerp iets, of is het onderwerp iets?
2.   Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? 
       = naamwoordelijk deel
3.    Naamwoordelijk gezegde = pv + [nw.deel] + overige werkwoorden.
       Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.

Mijn vader is badmeester geweest.
  1.    Mijn vader is badmeester geweest. > Het onderwerp is iets.
  2.    Wat is mijn vader geweest? Badmeester.
  3.    Naamwoordelijk gezegde = is [badmeester] geweest.     

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Voor haar leeftijd is Madelief erg klein.

Slide 27 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk deel?
Voor haar leeftijd is Madelief erg klein.

Slide 28 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk deel?
Bob is tennisleraar geweest.

Slide 29 - Open vraag

Aan de slag!
.           Je gaat aan de slag met Grammatica zinsdelen (H4), opdracht 1 t/m 4.

            Je gebruikt je boek en schrijft de antwoorden in je schrift.

            Je werkt zelfstandig in stilte. Vragen stel je aan de docent.

            ...
 
            Je kunt het naamwoordelijk gezegde herkennen en benoemen. 

            Ga alvast aan de slag met het huiswerk van volgende week. 
 
🤷🏼‍♀️
🛠
👩🏼‍🤝‍👩🏽
🏆

Slide 30 - Tekstslide

Afsluiting

Doelen van vandaag
✅   Ik kan het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en 
       naamwoordelijk gezegde uitleggen.
✅   Ik kan een naamwoordelijk gezegde herkennen en benoemen in 
       een zin. 

Slide 31 - Tekstslide

Afsluiting
Volgende les
  • Lekker lezen of oefenen voor de SO woordenschat. 


    📅 Let op!
    De SO woordenschat vindt plaats op
    vrijdag 8 april. 

    Slide 32 - Tekstslide