havo 3 chapitre 2 herhaling ABCDE

PROGRAMME
Vandaag ga jij het eerste deel van hoofdstuk 2 herhalen. 
Dit ga jij zelfstandig doen op jouw laptop.

Neem de slides nauwkeurig door. 
Soms mag je kiezen welke slide jij maakt of bekijkt. 
Alle opgaven moet jij maken.

Veel succes!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

PROGRAMME
Vandaag ga jij het eerste deel van hoofdstuk 2 herhalen. 
Dit ga jij zelfstandig doen op jouw laptop.

Neem de slides nauwkeurig door. 
Soms mag je kiezen welke slide jij maakt of bekijkt. 
Alle opgaven moet jij maken.

Veel succes!

Slide 1 - Tekstslide

Mix en match. Relie les questions aux réponses.
[Vocabulaire A]
Qu’est-ce que tu as acheté récemment ?
Ça a coûté combien ?
Tu as un petit boulot ?
Ça a coûté 30 euros. 
Oui, je travaille dans un supermarché.
J’ai acheté un cadeau pour mon meilleur ami.

Slide 2 - Sleepvraag

Choisis le bon mot
[Vocabulaire A & B]
1. Mon ami Ibrahim fait des économies. Il veut acheter ……… de la marque Giant.
2. C’est pourquoi il a ……… pour gagner de l’argent.
3. Cette semaine, il veut même ……… des voitures pour gagner un peu d’argent.
4. Moi, je mets de l’argent de côté pour ……… .
5. Mais je veux aussi m’acheter des nouveaux ……… d’hiver.
6. Mes parents me donnent de l’argent de poche si je ……… tous les jours.

1
2
3
4
5
6
un petit boulot
un vélo
mets la table
faire des économies
laver
vêtements

Slide 3 - Sleepvraag

Welke woorden horen bij elkaar?
[Vocabulaire A+B]
payer
faire des économies
la fin
l'argent
régulièrement
le début
acheter
50 euros
mettre de l'argent de côté
quelquefois

Slide 4 - Sleepvraag

Geef antwoord op de vragen:
- Tu reçois de l'argent de poche ?
- Que fais-tu de ton argent de poche ?
- Tu fais des économies ?

Slide 5 - Open vraag

Grammaire C
Om de grammatica te herhalen kun je:
  • het plaatje hieronder (=overzicht uit het boek) bestuderen
  • filmpje(s) kijken op de volgende slides

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Waaraan herken je een meewerkend voorwerp in een Franse zin?
A
à
B
au
C
aux
D
aus

Slide 10 - Quizvraag

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
Malika dit toujours bonjour à ses grands-parents.

Slide 11 - Open vraag

Door wat zou je (à ses grands-parents) kunnen vervangen in de zin:
« Malika dit toujours bonjour à ses grands-parents. » ?
A
lui
B
leur

Slide 12 - Quizvraag

Waarom was het antwoord 'leur'?
Het juiste antwoord is leur (hun), omdat 'ses grands-parents' meervoud is. 
In het Nederlands zou je ook hun gebruiken!

Slide 13 - Tekstslide

Welke zin is juist?
A
Malika dit toujours bonjour leur.
B
Malika dit toujours leur bonjour.
C
Malika dit leur toujours bonjour.
D
Malika leur dit toujours bonjour.

Slide 14 - Quizvraag

Waarom was dit het juiste antwoord?
Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp komt altijd
OF voor het eerste werkwoord in de zin: Malika leur dit toujours bonjour.
OF voor het eerste hele werkwoord in de zin: Malika va leur dire bonjour.

Slide 15 - Tekstslide

Je reçois de l’argent de poche chaque semaine.
Mes parents ……… donnent 5 euros.
A
me
B
te
C
vous
D
leur

Slide 16 - Quizvraag

Waarom was het antwoord 'me'?
Mijn ouders geven het zakgeld aan mij. 
Mij in het Frans is me.

Slide 17 - Tekstslide

Mon frère reçoit aussi de l’argent de poche.
Mes parents ……… donnent aussi 5 euros.
A
me
B
lui
C
nous
D
leur

Slide 18 - Quizvraag

Waarom was het antwoord 'lui'?
Mijn ouders geven het zakgeld aan mijn broer / aan hem.
Hem in het Frans is lui.

Slide 19 - Tekstslide

Vertaal het woord tussen haakjes naar het Frans:
1. Le prof va (hun) parler de ses notes.
2. Louis (ons) a demandé si nous voulons faire du BMX.
3. Je (hem) ai dit que nous n’avions pas le temps.
4. En fait, mes parents (mij) ont interdit de sortir.

Slide 20 - Open vraag

Zet de zinnen in de juiste volgorde.
1. va - lui - parler – il
2. beaucoup - lui - ses parents – donnent – d’argent de poche
3. lui – raconté - vous - qu'est-ce que – avez - ?

Slide 21 - Open vraag

Vocabulaire E
De volgende opdrachten gaan over vocabulaire E.

Als je wilt kun jij de vocabulaire eerst hier oefenen:

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de betekenis van het woord tussen haakjes?
J'aimerais acheter (la même) robe pour une amie.
A
dezelfde
B
zelfs

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord tussen haakjes?
Pourriez-vous me (décrire) la robe ?
A
omschrijven
B
noteren

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord tussen haakjes?
Vous voulez (commander) cette robe ?
A
halen
B
bestellen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord tussen haakjes?
On peut la commander (en ligne).
A
in de winkel
B
online

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord tussen haakjes?
150 euros… (À mon avis), c’est cher.
A
zeker weten
B
naar mijn mening

Slide 27 - Quizvraag

Tu as fini!
Jij bent klaar met alle opdrachten!

Gebruik de rest van de les om:
- woordjes te oefenen op Quizlet
- oefenen met bron A, B, C of D op Slim Stampen in Grandes Lignes online
- je kunt ook alvast beginnen aan het huiswerk (ex.18 p.61)

Slide 28 - Tekstslide