H18_deel 1 _Bloedstolling

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FarmacotherapieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
*De betekenis en werking van de bloedstolling

*Hoe stoffen en geneesmiddelen de bloedstolling beïnvloeden

*Bij welke aandoeningen de bloedstolling vertraagd moet worden
*De belangrijkste groepen antitrombotica en een aantal preparaten

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Functie van de bloedstolling
Voorkomen van bloedverlies
Verhinderen van binnendringen van micro-organismen bij beschadigde huid of slijmvliezen
Risico: bij inwendige stolling kan een bloedvat (gedeeltelijk) worden afgesloten




Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat betekent vasoconstrictie?

Slide 7 - Tekstslide

Start stolling
Bij beschadiging van bloedvaten (bv door verwonding) gebeurt het volgende:
Bloedvatwand trekt samen middels vasoconstrictie
De wond wordt afgedicht door bloedplaatjes (trombocyten)
Het stollingsmechanisme wordt geactiveerd

Slide 8 - Tekstslide

Waar wordt protombine geproduceerd?
A
Nieren
B
Schildklier
C
Darmen
D
Lever

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Noem 2 functies van de bloedstolling (vraag 2)

Slide 11 - Tekstslide

Welke functie heeft vitamine K?
A
Het remt het bloedstollingsmechanisme
B
Het doet niks op het bloedstollingsmechanisme
C
Het activeert het bloedstollingsmechanisme
D
Vitamine K zorgt voor bloedpropjes

Slide 12 - Quizvraag

Welke stof is onmisbaar bij de productie van protombine?
A
Fibrine
B
Weefselfactoren
C
Fibrinogeen
D
Vitamine K

Slide 13 - Quizvraag

Trombose
Trombose is een bloedstolsel in een bloedvat
Gevolg: geen bloed en dus geen zuurstof naar weefsels  afsterven


Oorzaken
1. Veranderingen in de bloedvatwand (atherosclerose!)
2. Verminderde bloedcirculatie (bijv. bij bedlegerige patiënten of na een operatie)
3. Verandering in samenstelling van het bloed

Slide 14 - Tekstslide

Soorten trombose
Een trombose kan ontstaan in een slagader (arteriële trombose) of in een ader (veneuze trombose) 
Arteriële trombose
Vaak hart, hersenen of perifere bloedvaten
Risicofactoren: hoog cholesterol, roken, overgewicht, hoge bloeddruk, diabetes
Veneuze trombose
Een veneuze trombose kan oppervlakkig of diep-veneus zijn en kan longembolie veroorzaken.
Onderste ledematen, het bekken
Risicofactoren: bedlegerigheid, ouderdom, zwangerschap, spataderen, overgewicht, anticonceptiepil





Slide 15 - Tekstslide

Embolie
Een embolie is een negatief bijverschijnsel van trombose
Bloedstolsel laat los en komt via de bloedbaan bij een belangrijk orgaan waardoor dat orgaan niet meer goed kan functioneren
Long, nier, hersenen, hart

Slide 16 - Tekstslide

Wat is trombose?
A
Een bloeding in het bloedvat
B
Een afwijking in het bloedvat
C
Samentrekken van het bloedvat
D
Een bloedstolsel in het bloedvat

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een gevaarlijke complicatie van veneuze trombose?
A
Herseninfarct
B
Long oedeem
C
Longembolie
D
Hartinfarct

Slide 18 - Quizvraag

Waarom wil je de bloedstolling vertragen? 
1. Bij het voorkomen en behandelen van trombose
2. Om een volgend hartinfarct te voorkomen
3. Om een volgend TIA of herseninfarct te voorkomen
4. Na een operatie  bloedvaten zijn dan immers beschadigd
5. Na het plaatsen van nieuwe hartkleppen of prothesen

Slide 19 - Tekstslide

Hart- en vaatziekten
Let op: het woord “bloedverdunners” is onjuist! Het bloed wordt niet dunner, maar stolt minder snel
We hebben het dan ook over antitrombotica  na plaatsing kunstmatige kleppen/prothesen

Wanneer:
Hartinfarct
TIA
Herseninfarct (cerebrovasculair accident / CVA)

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Hartinfarct
Een deel van de hartspier sterft door zuurstofgebrek.
Dit wordt gemeten in het bloed. De ernst van een infarct wordt beoordeeld aan de hand van een ECG
Mogelijke complicaties of restverschijnselen: angina pectoris, hartritmestoornissen, hartfalen
Bij hartinfarct moet direct een middel gegeven worden dat bloedstolsel oplost
Daarna middelen blijven gebruiken om volgend infarct te voorkomen

Slide 22 - Tekstslide

TIA
Een kortdurend herseninfarct
Uitvalsverschijnselen die binnen 24 uur weer verdwijnen
Kan veroorzaakt worden door een klein stolsel
“Mini-herseninfarct”

Transient ischaemic attack

Slide 23 - Tekstslide

Herseninfarct / CVA
Ook wel beroerte genoemd
Duurt langer dan 24 uur
Kan zelfs overlijden tot gevolg hebben

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Antitrombotica ('bloedverdunners')
Verzamelnaam voor stoffen die de bloedstolling kunnen vertragen (antistollingsmiddelen)
Vier groepen:
1.Anticoagulantia 
a. heparines
b. cumarine derivaten
2.Trombocytenaggregatieremmers (TAR)
3.Nieuwe orale anticoagulantia (NOAC’s/ DOAC’s)
4.Trombolytica

Slide 26 - Tekstslide