1MH Cursus 6 Formuleren

Herhaling cursus 6 
Formuleren

1MH
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Herhaling cursus 6 
Formuleren

1MH

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1 - Volledige zinnen
Elke volledige zin heeft in ieder geval een onderwerp en een persoonsvorm.

Je begint elke zin met een hoofdletter en eindigt met een passend leesteken. Dat kan een punt, vraagteken of uitroepteken zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Waarom trakteer je op brownies vandaag
Leesteken aan het einde van de zin =
A
.
B
?
C
!

Slide 3 - Quizvraag

autocoureur max verstappen baalt behoorlijk tijdens een belangrijke race kreeg hij een lekke band daardoor ging de tweede plaats aan zijn neus voorbij
Hoeveel zinnen zijn dit?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quizvraag

Paragraaf 2 - Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
Zelfstandige naamwoorden kun je in het Nederlands verdelen in woorden met het lidwoord de en het lidwoord het.
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk
Het-woorden zijn onzijdig

Slide 5 - Tekstslide

Verwijzen met m, v en o
Voor de-woorden gebruik je deze en die. Ze eindigen allemaal op een -e. de kano, deze kano

Voor het-woorden gebruik je dit en dat. Ze eindigen allemaal op een -t. het gebouw, dat gebouw

Slide 6 - Tekstslide

dat/die woning?
A
dat
B
die

Slide 7 - Quizvraag

Sleep de juiste verwijswoorden naar de juiste woorden.
onderzoek
kalender
toneelschool
cadeau
dit
dat
deze
die

Slide 8 - Sleepvraag

deze/dat bibliotheek
A
deze
B
dat

Slide 9 - Quizvraag

Paragraaf 3 - Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een woord dat eerder genoemd is. Naar de-woorden wijs je terug met deze en die, naar het-woorden met dit en dat.

Naar een hele zin kun je verwijzen met dat.
Er loopt een stier op de weg. Dat is erg gevaarlijk.

Slide 10 - Tekstslide

Waarnaar verwijst het verwijswoord?Wanneer begint de vakantie en hoelang duurt die eigenlijk?
A
begint
B
de vakantie
C
eigenlijk
D
wanneer

Slide 11 - Quizvraag

Waarnaar verwijst het verwijswoord?
Om de kas te spekken verkoopt de scouting koeken, die 3 euro per stuk kosten.
A
de kas
B
de scouting
C
de kosten
D
de koeken

Slide 12 - Quizvraag

Ik heb een grappige video gedeeld. Deze/dit gaat nu viral.
A
deze
B
dit

Slide 13 - Quizvraag

Paragraaf 4 - Trappen van vergelijking

Slide 14 - Tekstslide

Maak het rijtje af.
weinig - ... - ...

Slide 15 - Open vraag

Maak het rijtje af.
... - slimmer - ...

Slide 16 - Open vraag

Maak het rijtje af.
goed - ... - ...

Slide 17 - Open vraag

Ik vind patat net zo lekker als/dan pizza.
A
als
B
dan

Slide 18 - Quizvraag

Voetballen was moeilijker als/dan ik dacht.
A
als
B
dan

Slide 19 - Quizvraag

De toets...
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll