'Het meisje dat daar loopt.' of 'Het meisje die daar loopt.'?
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Verwijzen
'Het meisje dat daar loopt.' of 'Het meisje die daar loopt.'?
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Opfrissen lesstof vorige les
Uitleg + klassikale oefeningen Grammatica H3
Zelfstandig aan de slag in Nieuw Nederlands met Grammatica H3
Slide 2 - Tekstslide
Hoe schrijf je onderstaand woord? Plaats zo nodig een trema, apostrof of koppelteken!
besproeiing
A
besproeiing
B
besproeiïng
C
besproei-ing
D
besproei'ing
Slide 3 - Quizvraag
Sleep het voorbeeld naar het juiste leesteken.
Kopiëren
's avonds
Logé
Curaçao
Trema
Apostrof
Accent
Cedille
Slide 4 - Sleepvraag
Leestekens: koppelteken, weglatingsteken, apostrof en trema
Welk rijtje is juist? Of welke rijtjes zijn juist? a. ski-instructeurdiploma, egoïsme, tbs'er b. Kees' fiets, opticien, op- of aanmerkingen
A
Alleen A
B
Alleen B
C
A en B zijn allebei goed
D
A en B zijn allebei fout
Slide 5 - Quizvraag
Met koppelteken, trema of apostrof?
A
mbo-er
B
mbo'er
C
mboër
Slide 6 - Quizvraag
Hoe schrijf je onderstaand woord? Plaats zo nodig een trema, apostrof of koppelteken!
cowboys
A
cowboys
B
cowboy's
Slide 7 - Quizvraag
Verwijswoorden
Slide 8 - Tekstslide
Signaalwoord
Verwijswoord
omdat
dus
hoewel
en
hij
zij
die
dat
Slide 9 - Sleepvraag
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel.
Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern.
Verwijswoorden
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Onzijdige woorden
Het-woorden zijn onzijdig.
Namen van landen, provincies, steden en clubs en verkleinwoorden zijn ook onzijdig.
Slide 12 - Tekstslide
Vrouwelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Vrouwelijk zijn: - vrouwelijke dieren of personen
- de-woorden op de
volgende uitgangen:
Slide 13 - Tekstslide
Mannelijke woorden
Alle de-woorden die niet vrouwelijk zijn, zijn mannelijk.
Als je van een woord niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is, mag je het beschouwen als mannelijk.
Slide 14 - Tekstslide
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,
________ vindt ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 15 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader,
maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 16 - Sleepvraag
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De koningin
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 17 - Quizvraag
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Duitsland
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 18 - Quizvraag
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De apotheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 19 - Quizvraag
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De tafel
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 20 - Quizvraag
De vereniging vraagt ........................ leden om een gift ................ gebruikt zal worden voor zieke kinderen.
zijn
haar
dat
die
hun
zij
Slide 21 - Sleepvraag
Verwijswoorden hen/hun
Let op!
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv) en als het geen verwijswoord is als bezittelijk naamwoord.
Slide 22 - Tekstslide
Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een
gezellige middag.
Verwijswoorden - hen/hun
Slide 23 - Tekstslide
hen
hun
1) Toen ik die twee zusjes in de stad tegenkwam, heb ik met hen/hun wat gedronken op een terrasje.
2) Ook voor uw studenten geldt onze service: zodra zij het verschuldigde bedrag overmaken, stuurt onze verzendafdeling hen/hun de boekenpakketten toe.
3) Nu de bejaarden van dit tehuis allemaal tegen corona zijn ingeënt, denken ze dat de ziekte hen/hun niet meer kan treffen.
Slide 24 - Sleepvraag
De meeste mensen hechten aan .......... vrije weekend.
A
het
B
hun
C
zijn
D
hen
Slide 25 - Quizvraag
Let op!
Met het verwijswoord wat verwijs je naar dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), naar een overtreffende trap (het beste) en naar een hele zin: Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.
Verwijswoorden - wat
Slide 26 - Tekstslide
Let op!
- Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
- Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):
De SRV-manbij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt
Verwijswoorden - dieren/mensen
Slide 27 - Tekstslide
Mijn oma, ........................... ik elke dag een appje krijg, heeft een auto .......................... ze veel kilometers aflegt.
waarvan
van wie
waarmee
met wie
Slide 28 - Sleepvraag
Aan de slag
Maak uit het online Nieuw Nederlands boek uit H3 paragraaf 'Grammatica verwijswoorden' opdr. 1,2 en 7
Om 13.10 sluiten we gezamenlijk af en doen we de Nieuwsquiz.
Succes!
Slide 29 - Tekstslide
Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Fouten met verwijswoorden
Slide 30 - Tekstslide
Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat. Artikel is een het-woord, dus die moet dat zijn.
Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Fouten met verwijswoorden
Slide 31 - Tekstslide
De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Fouten met verwijswoorden
Slide 32 - Tekstslide
Het woord familie is vrouwelijk, dus zijn moet haar zijn.
De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Fouten met verwijswoorden
Slide 33 - Tekstslide
Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Fouten met verwijswoorden
Slide 34 - Tekstslide
Na een voorzetsel en als lijdend voorwerp gebruik je hen, maar als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je hun: hen moet hun zijn.
maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Fouten met verwijswoorden
Slide 35 - Tekstslide
Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
Fouten met verwijswoorden
Slide 36 - Tekstslide
Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: haar moet zijn zijn.
Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
Fouten met verwijswoorden
Slide 37 - Tekstslide
Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.
Fouten met verwijswoorden
Slide 38 - Tekstslide
Naar dieren en dingen verwijs je met waar+voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus waarnaar moet naar wie zijn.
Fouten met verwijswoorden
Slide 39 - Tekstslide
Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
Fouten met verwijswoorden
Slide 40 - Tekstslide
Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een overtreffende trap: mooiste is een overtreffende trap, dus dat moet wat zijn.