week 37 Tekstverbanden en signaalwoorden 1 NN

Welkom bij Nederlands!
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen
Hoofdzaken, indeling tekst

Slide 2 - Tekstslide

DOEL

HOOFDZAKEN, BIJZAKEN EN KERNZINNEN


- je kunt de kernzin van een alinea vinden

- je kunt hoofd- en bijzaken in een tekst vinden

- je kunt de hoofdzaken van een tekst kort samenvatten



Slide 3 - Tekstslide

Welke vraag stel je om het
onderwerp van een tekst te vinden?

Slide 4 - Woordweb

Wat is een deelonderwerp?

Slide 5 - Open vraag

Onderwerp en deelonderwerp

Onderwerp van een tekst:

- een tekst gaat ergens over, dit is het onderwerp van een tekst

- het onderwerp is in één of een paar woorden te noemen


Deelonderwerpen:

- verschillende delen / aspecten die over het onderwerp gaan

Slide 6 - Tekstslide

HOOFDZAKEN

- alle belangrijke zaken die over een onderwerp worden gegeven

- hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea

- tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden

Slide 7 - Tekstslide

BIJZAKEN

- de minder belangrijke informatie over het onderwerp


- bijzaken kun je weglaten in een tekst, het belangrijkste blijft over


Slide 8 - Tekstslide


HOOFDZAKEN

- staan in de inleiding en het slot

- in de kern: kernzinnen, tussenkopjes

- samenvatting, conclusie (= meestal de hoofdgedachte), advies, antwoord op hoofdvraag, oplossing probleem


Samenvatting:

alleen hoofdzaken opschrijven

                      

                        BIJZAKEN


  - extra uitleg en voorbeelden


 - maken de tekst leuker, 

    duidelijker en beter te begrijpen

Slide 9 - Tekstslide

Slot
 samenvatting, advies, antwoord op hoofdvraag, oplossing probleem, toekomstverwachting
conclusie (= meestal de hoofdgedachte) die wordt aangevuld met bovenstaande zaken.


 


Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn hoofdzaken in een tekst?
A
Wat belangrijk is in een tekst
B
Wat minder belangrijk is in een tekst

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 12 - Quizvraag

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 13 - Quizvraag

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 14 - Quizvraag

Lesdoel
Aan het eind van de les:

- kun je vertellen wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn
- kun je 7 verbanden en de signaalwoorden herkennen  (zie schema op pagina 10)
- kan ik deze vinden in een tekst of zin. 
- heb je opdr. 1 t/m 3 gemaakt 

Slide 15 - Tekstslide

Theorie
  • Tekstverband = de samenhang tussen of binnen zinnen. Wat heeft de ene zin te maken met de andere zin?
  • Signaalwoord = een woord dat aangeeft om welk verband het gaat tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s. Verbindingswoord.

Slide 16 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin:
.... er verkiezingen komen, presenteren de partijen zich aan de kiezers.
A
Nadat
B
Voordat
C
Eerst
D
Want

Slide 17 - Quizvraag

Welk signaalwoord past in de zin: Eerst zijn er verkiezingen en ..... wordt er een nieuw kabinet samengesteld.
A
ook
B
daarom
C
dus
D
vervolgens

Slide 18 - Quizvraag

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, hierna, , vervolgens, later, ten eerste, ten slotte,  later,  oorspronkelijk, intussen 

Slide 19 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin:
De partijen voeren campagne,..... hebben ze een verkiezingsprogramma waarmee ze de kiezers proberen over te halen om op hen te stemmen.
A
ook
B
doordat
C
tenzij
D
vandaar dat

Slide 20 - Quizvraag

Opsomming
en, ook, verder, daarbij, bovendien, daarnaast, een ander…, ten eerste, vervolgens, eveneens, noch… noch…, zowel… als…., niet alleen… maar ook…, tevens, voorts, ten slotte

Slide 21 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin: De PvdA is .... de VVD een linkse partij.
A
in tegenstelling tot
B
ondanks
C
evenals
D
behalve

Slide 22 - Quizvraag

Tegenstelling
maar, echter, toch, doch, niettemin, daarentegen, juist (niet), al(hoewel), desondanks, enerzijds… anderzijds…, in tegenstelling tot, daar staat tegenover dat, terwijl (in de betekenis van hoewel)

Slide 23 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin:
... het zoveel regent, gaat het peil van de rivieren steeds meer stijgen.
A
voordat
B
omdat
C
doordat
D
zoals

Slide 24 - Quizvraag

Oorzaak – gevolg
oorzaak: doordat, door, de oorzaak is…, te danken/wijten aan, ten gevolge van
gevolg: daardoor, hierdoor, waardoor, leidt tot…., zodat,
het gevolg/resultaat/effect (daarvan) is

Slide 25 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin: Mensen stemmen alleen in een hokje, ... de privacy.
A
omdat
B
vanwege
C
want
D
immers

Slide 26 - Quizvraag

Redengevend
argument) omdat, want, immers, namelijk, vanwege, wegens, aangezien  
(standpunt) daarom, dus  

Slide 27 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin:
Er is veel keuze in het menu, ... zijn er veel verschillende voor- en hoofdgerechten.

A
zo
B
vanwege
C
maar
D
immers

Slide 28 - Quizvraag


Voorbeeld/ toelichting
zo, bijvoorbeeld, zoals, namelijk, ter illustratie, stel, neem, onder andere, denk hierbij aan, dat komt voor bij, dat is het geval bij 

Slide 29 - Tekstslide

PROGRAMMA
          1. NN-online: Meer dan lezen §1  (15 min)
2. NN boek: Meer dan lezen §2 
blz. 10/11 opdracht. 1 + 2 maken,
blz. 12 tekst 1 lezen (doen we samen)

Toetsweek: toets tekstbegrip
Meer dan lezen §1-2-3
                                     

11:30 - 13u.

Slide 30 - Tekstslide

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, ( niet als),
mits(= alleen als) 
 aangenomen dat
gesteld dat

Slide 31 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin:
..... hoop ik dat jullie nu begrijpen wat signaalwoorden zijn.
A
Al met al
B
Vandaar dat
C
Aan het eind
D
Tenzij

Slide 32 - Quizvraag

Samenvatting / conclusie
kortom, samengevat, al met al, alles bij elkaar genomen, om kort te gaan, met andere woorden

dus, vandaar, daarom, om die redenen, dan ook, kortom, al met al, concluderend, dat betekent, aldus, hieruit volgt

Slide 33 - Tekstslide

Welk woord is een signaalwoord?
Fantasyverhalen zijn volgens Anouk erg populair, omdat deze je even helemaal in een andere tijd laten leven, weg van het gewone alledaagse leven.
A
volgens
B
populair
C
omdat
D
weg

Slide 34 - Quizvraag

Welk verband geeft dit signaalwoord aan?
A
conclusie
B
reden
C
oorzaak-gevolg

Slide 35 - Quizvraag

Welk ander signaalwoord geeft hetzelfde verband aan?
A
want
B
daarom
C
dus
D
als gevolg van

Slide 36 - Quizvraag

Welk woord is een signaalwoord?
We kunnen na het onderzoek van de samenwerkende bibliotheken dus zeggen dat fantasyboeken meer worden uitgeleend dan detectives.
A
dus
B
dat
C
meer
D
dan

Slide 37 - Quizvraag

Welk verband geeft dit woord aan?
A
reden
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie

Slide 38 - Quizvraag

Welk ander signaalwoord geeft hetzelfde verband aan?
A
kortom
B
het gevolg is
C
doordat
D
dankzij

Slide 39 - Quizvraag

Welk woord is een signaalwoord?
Doordat er zo veel andere dingen te doen zijn, wordt er volgens onderzoekers door jongeren steeds minder gelezen.
A
doordat
B
andere
C
steeds
D
minder

Slide 40 - Quizvraag

Welk verband geeft dit signaalwoord aan?
A
reden
B
conclusie
C
oorzaak-gevolg

Slide 41 - Quizvraag

Herhaling
1. Opsomming - opsommend verband
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en
2. Tijdsvolgorde (chronologie) - chronologisch verband
vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen
3. Tegenstelling - tegenstellend verband
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
4. Voorbeeld
bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou

Slide 42 - Tekstslide

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Slide 43 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin:
... iemand zich niet kan legitimeren, mag hij/zij ook niet gaan stemmen.
A
Als
B
Tenzij
C
Bijvoorbeeld
D
Want

Slide 44 - Quizvraag

Welk ander signaalwoord geeft hetzelfde verband aan?
A
het gevolg is
B
concluderend
C
namelijk
D
al met al

Slide 45 - Quizvraag

Aan de slag
Maak nu opdracht 3 t/m 5 op pagina 12

Overleg zachtjes. De docent loopt rondes. Wanneer ik langsloop, kun je je vraag stellen.  

Slide 46 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les:
- kun je vertellen wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn
- kun je zeven verbanden en de signaalwoorden herkennen 
(zie schema op pagina 10)

Slide 47 - Tekstslide

PROGRAMMA
- Lezen
- Signaalwoorden
- Meer dan lezen §2: welke signaalwoorden zie je in tekst 3 op blz. 15?
- Welk verband geven zij aan?

Slide 48 - Tekstslide