Hoofdstuk 9 - Bij de huisarts

■ klachten beschrijven
■ reageren op vragen van de dokter 
■ lichaamsdelen
■ dagdelen 
■ perfectum 
■ uitspraak: eind -n
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2WOStudiejaar 6

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

■ klachten beschrijven
■ reageren op vragen van de dokter 
■ lichaamsdelen
■ dagdelen 
■ perfectum 
■ uitspraak: eind -n

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Beterschap!
Sterkte!
Het beste!
Ik wens je het allerbeste.
Ik zie je volgende week graag weer terug.
Hou je taai.
Snel beter worden hoor.
Ziek maar lekker uit.
Hou je haaks.

Slide 3 - Tekstslide

00:00 uur 
06:00 uur
18:00 uur 
24:00 uur
12:00 uur 
18:00 uur
06:00 uur 
12:00 uur

Slide 4 - Tekstslide


Dagdelen
Dagdelen
We hebben elke ochtend les. 
We hebben ___ les.
A
vanochtend
B
’s ochtends

Slide 5 - Quizvraag



___ is het laat geworden.
A
vanavond
B
gisteravond

Slide 6 - Quizvraag






Ik heb ___ een afspraak bij de dokter.
A
morgenmiddag
B
middag

Slide 7 - Quizvraag





___ is de cursus begonnen.
A
gistermorgen
B
morgenmiddag

Slide 8 - Quizvraag

't kofschip
paketschiff
x   s f t   k t c h 

Slide 9 - Tekstslide

x   s f t   k t c h 

Slide 10 - Tekstslide

spelen
ge + speel + d
werken
ge + werk + t
regelmatige werkwoorden -> ge + stam + t/d
Perfectum
of
ex soft ketchup 

Slide 11 - Tekstslide

spelen
ge + speel + d
werken
ge + werk + t
werkwoorden met 
ge-, be-, her-, ver- of ont- 
geen extra 'ge'
regelmatige werkwoorden -> ge + stam + t/d
gebeuren 
betreden herinneren
verwennen onthouden
Perfectum
of
ex soft ketchup 

Slide 12 - Tekstslide

spelen
ge + speel + d
werken
ge + werk + t
werkwoorden met 
ge-, be-, her-, ver- of ont- 
geen extra 'ge'
onregelmatige werkwoorden 
uit je hoofd leren
regelmatige werkwoorden -> ge + stam + t/d
gebeuren 
betreden herinneren
verwennen onthouden
blz. 281 en 285
Perfectum
of
ex soft ketchup 

Slide 13 - Tekstslide

ontdekken
ontdekk
k
+t
heeft ontdekt
ex soft ketchup
gebeuren
gebeur
r
+d
is gebeurd
verhuizen
verhuiz
z
+d
is verhuisd
verven
verv
v
+d
is geverfd
Nee? 
Dan een d!
ex soft ketchup 

Slide 14 - Tekstslide

gaan
of
tweede werkwoord 
staan
hebben
en
zijn
hebben en / of zijn

Slide 15 - Tekstslide

verandering
/
beweging
gaan
of
tweede werkwoord 
staan
hebben
en
zijn
hebben en / of zijn

Slide 16 - Tekstslide

verandering
/
beweging
gaan
of
zijn, blijven, gebeuren, worden, stoppen, beginnen, komen, kwijtraken, naderen, tegenkomen
tweede werkwoord 
staan
hebben
en
zijn
hebben en / of zijn

Slide 17 - Tekstslide

verandering
/
beweging
werkwoorden die een object nodig hebben
reflexieve werkwoorden
gaan
of
zijn, blijven, gebeuren, worden, stoppen, beginnen, komen, kwijtraken, naderen, tegenkomen
tweede werkwoord 
staan
hebben
en
zijn
hebben en / of zijn

Slide 18 - Tekstslide

verandering
/
beweging
werkwoorden die een object nodig hebben
reflexieve werkwoorden
gaan
of
zijn, blijven, gebeuren, worden, stoppen, beginnen, komen, kwijtraken, naderen, tegenkomen
tweede werkwoord 
herinneren, vergissen, generen
/
eten, koken, spelen
staan
hebben
en
zijn
hebben en / of zijn

Slide 19 - Tekstslide

verandering
/
beweging
werkwoorden die een object nodig hebben
reflexieve werkwoorden
gaan
of
zijn, blijven, gebeuren, worden, stoppen, beginnen, komen, kwijtraken, naderen, tegenkomen
fietsen
varen
lopen
suppen
naar / tot
tweede werkwoord 
herinneren, vergissen, generen
/
eten, koken, spelen
staan
hebben
en
zijn
hebben en / of zijn

Slide 20 - Tekstslide

stoppen
A
is gestopt
B
is gestopd

Slide 21 - Quizvraag

verbazen
A
is verbaazt
B
is verbaazd
C
is verbaast
D
is verbaasd

Slide 22 - Quizvraag

verven
A
is geverfd
B
is gevervd
C
is geverft
D
is gevervt

Slide 23 - Quizvraag

hebben of zijn
A
Ik ben gewerkt.
B
Ik is gewerkt.
C
Ik heb gewerkt.
D
Ik zijn gewerkt.

Slide 24 - Quizvraag

hebben of zijn
A
Hij heeft gefietst.
B
Hij is gefietst.
C
Hij heb gefietst.
D
Hij hebt gefietst.

Slide 25 - Quizvraag

hebben of zijn
A
Hij heeft naar huis gelopen.
B
Hij is naar huis gelopen.
C
Hij heb naar huis gelopen.
D
Hij hebt naar huis gelopen.

Slide 26 - Quizvraag

hebben of zijn
A
Wij heeft om drie uur begonnen.
B
Wij is om drie uur begonnen.
C
Wij zijn om drie uur begonnen.
D
Wij hebt om drie uur begonnen.

Slide 27 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Wat is er gebeurt?
B
Heeft je de mosterdsoep geproefd?
C
Ik heb aan de bultjes gekrabd.
D
Ze heeft een patatje gehaalt.

Slide 28 - Quizvraag

Kies 8 woorden en maak daarmee een verhaal in de imperfectum.
willen - vertellen - wachten - betalen - stoppen - gooien - organiseren - bedanken - openen - voetballen - schreeuwen - arresteren - fietsen - koken - wandelen - herkennen

Slide 29 - Tekstslide

iets / niets + adjectief + s

Een grappig huis.
Er is (n)iets grappigs aan.
(n)iets
mooi
Ik doe iets moois aan vandaag
leuks
We hebben (n)iets leuks gedaan.

Slide 30 - Tekstslide

iets / wat
niets / niks
veel <-> weinig
lekker
Ik heb iets lekkers meegenomen.
mooi
Ik heb niets moois in de kast.
leuk
Heb je wat leuks gedaan dit weekend?
nieuw
Hij heeft niks nieuws verteld.
Heb je nog wat leuks gedaan dit weekend?
- Nee, niets ____________ (bijzonder).
En jij, heb jij iets ____________ (leuk) gedaan?
- We hebben gefietst en ergens koffie gedronken met wat ____________ (lekker) erbij.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

startblokken

Slide 33 - Tekstslide