Grammatica
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp?
Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Anousjka heeft een vies drankje ingeschonken.
Anousjka heeft een vies drankje ingeschonken.
A
Anousjka
B
heeft
C
heeft ingeschonken
D
een vies drankje
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Liza gaf het papiertje door aan Sophie.
Liza gaf het papiertje door aan Sophie.
A
Gaf
B
Gaf door aan
C
Gaf door
D
Liza
Slide 5 - Quizvraag
Welke vraag stel ik om het lijdend voorwerp te vinden?
Slide 6 - Open vraag
Slide 7 - Tekstslide
Heb je het volgende leerdoel bereikt:
Ik weet wat een persoonsvorm is en kan deze herkennen in de zin.
Ik weet wat een persoonsvorm is en kan deze herkennen in de zin.
😒🙁😐🙂😃
Slide 8 - Poll
Heb je het volgende leerdoel bereikt:
Ik weet wat het onderwerp is en kan deze vinden in de zin.
Ik weet wat het onderwerp is en kan deze vinden in de zin.
😒🙁😐🙂😃
Slide 9 - Poll
Heb je het volgende leerdoel bereikt:
Ik weet wat het werkwoordelijk gezegde is en kan deze herkennen in de zin.
Ik weet wat het werkwoordelijk gezegde is en kan deze herkennen in de zin.
😒🙁😐🙂😃
Slide 10 - Poll
Heb je het volgende leerdoel bereikt:
Ik weet wat het lijdend voorwerp is en kan deze herkennen in de zin.
Ik weet wat het lijdend voorwerp is en kan deze herkennen in de zin.
😒🙁😐🙂😃
