Bij samengestelde zinnen is vaak een van de twee zinnen een bijzin. In een bijzin staat de
reden of
oorzaak of
wanneer iets gebeurt of
wat iemand zegt.
De bijzin begint vaak met het voegwoord.
1. Ik ging wandelen,
terwijl de zon scheen.2. Ik ging wandelen, omdat het lekker weer was.
3. Hij wachtte op jou, zodat jij mee kon.
4. Toen Janniek en Koos door het bos liepen, vonden ze een kistje.
5. Nadat ze het hadden geschud, ging het lekken.
Het kan dus zowel vooraan, als achteraan staan.