Toetsbespreking T3 2021

T3 2022
Toetsbespreking
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

T3 2022
Toetsbespreking

Slide 1 - Tekstslide

vraag 1 R 2 punten
2 andere soorten sociale ongelijkheid met voorbeeld (niet economische: geld en bezit)
-    Ongelijke verdeling van sociale hulpbronnen: contacten met mensen
-    Ongelijke verdeling van symbolische hulpbronnen (status en aanzien)
-    Ongelijke verdeling van politieke hulpbronnen: macht en gezag


Slide 2 - Tekstslide

vraag 2 2p R, T2
Freeriders zijn actoren die wel profiteren van de collectieve actie maar er niet aan bijdragen.
Scheefwoners zijn freeriders omdat zij gebruik maken van de goedkope woningen die voor mensen bedoeld zijn met lage inkomens, maar eigenlijk veel duurdere woningen kunnen betalen, zij houden nu woningen vast terwijl er een woningnood is en mensen met lagere inkomens nu niet aan een woning kunnen komen

Slide 3 - Tekstslide

vraag 3 2p R i
-    De oplossing is dwang (1p)
-    Eigen voorbeeld leerling bijvoorbeeld:
De gemeente zou bijvoorbeeld wanneer mensen te veel verdienen voor een bepaalde woning ze een maximum aantal jaren kunnen om op zoek te gaan naar een nieuwe woning. (1p)
(hoeft niet op de tekst te slaan mag ook een algemeen voorbeeld zijn)


Slide 4 - Tekstslide

vraag 4 2p T2
Concept: Het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel. (0p)

1pt context: Omdat in de tekst gesproken wordt over eenzelfde doel / samen aan meer huurwoningen werken.

1pt koppeling : En dat is een voorbeeld van het streven naar een gemeenschappelijk doel / hun handelen op elkaar afstemmen.

Slide 5 - Tekstslide

vraag 5 2p T2
 concept: Macht is o.a. het vermogen om hulpbronnen in te zetten / de handelingsmogelijkheden van anderen te vergroten.

1pt context: Als de gemeente een urgentieverklaring afgeeft, zetten een hulpbron namelijk een huurwoning in …

1pt Koppeling: en vergroten ze daarmee de handelingsmogelijkheden van iemand die deze verklaring krijgt, want iemand krijgt een huis toegewezen en heeft dan een keuze om er in te gaan wonen of niet.


Slide 6 - Tekstslide

vraag 6 2p R
Andere soorten hulpbronnen (niet affectieve)
Economische machtsbronnen
Politieke machtsbronnen
Cognitieve machtsbronnen

Slide 7 - Tekstslide

vraag 7 2p T2
1pt: Op een sociale hulpbron/ affectieve hulpbron
1pt: Want via een kennis kwam hij tijdelijk op een vakantiepark terecht.

Let op: urgentieverklaring  en politieke machtsbron= 1 pt want is niet zijn eerste poging.


Slide 8 - Tekstslide

vraag 8 2p T2
concept: een conflict is een situatie waarin individuen, groepen en/of
staten elkaar tegenwerken om de eigen doelen te bereiken.

1pt context: in alinea 3 staat dat de gemeente Richard – als gescheiden man – niet wilde of kon helpen.
1pt Koppeling Het is niet zo dat de gemeente Richard ging tegenwerken dus er is geen sprake van een conflict.  

Slide 9 - Tekstslide

vraag 9 4p T2
1pt element: verschillen tussen mensen kunnen aangeboren en niet-aangeboren zijn. 1pt toepassing: de verschillen in de bron zijn niet-aangeboren. Het wel of niet in aanmerking komen voor bijvoorbeeld een urgentieverklaring is gebaseerd op niet-aangeboren kenmerken.

En/of
1pt element: verschillen hebben consequenties voor de maatschappelijke positie.
1pt toepassing: mensen die dakloos zijn omdat ze geen sociale huurwoning kunnen krijgen, hebben een lagere maatschappelijke positie dan mensen met een huis.

En/of
1pt element: verschillen leiden tot ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, ongelijke waardering en ongelijke behandeling.
1pt toepassing: er is een ongelijke verdeling van schaarse zaken; de sociale huurwoningen. Sommige mensen kunnen deze niet krijgen

Slide 10 - Tekstslide

vraag 10 2p T2
Zowel open als gesloten samenleving zijn goed, mits goed uitgelegd en onderbouwd:
1pt: meer open samenleving, waarbij mensen meer kansen hebben om sociaal mobiel te zijn.
1pt: Richard is erg sociaal mobiel gebleken, hij is van een betere maatschappelijke positie ‘afgezakt’ naar dakloze door een scheiding en een ziekte. Nu klimt hij weer wat op omdat hij woonruimte heeft gevonden.
Of
1pt: meer gesloten samenleving, waarin voor mensen nauwelijks kansen zijn om sociaal mobiel te zijn.
1pt: In alinea 7 zegt Van Brunschot dat uitstroom uit de dakloze opvang vrijwel onmogelijk is.


Slide 11 - Tekstslide

vraag  11 3p T2
1pt positietoewijzing: mensen komen op een bepaalde positie terecht door maatschappelijke oorzaken.
1pt positieverwerving: mensen krijgen hun maatschappelijke positie door hun eigen bijdrage.
1pt uitleg: in het geval van Richard lijkt er meer sprake te zijn van positietoewijzing. Buiten zijn eigen schuld om (door ziekte) wordt hij dakloos en kan hij geen huurwoning vinden. (Je kan ook beargumenteren dat er sprake is van positieverwerving omdat hij er zelf voor kiest om te scheiden, wat ook een deel van de oorzaak van het dakloos worden was.)

Slide 12 - Tekstslide

vraag 12 1p, R
affectieve bindingen

Slide 13 - Tekstslide

vraag 13 2p T2
0pt Concept: Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar aangaan, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate waarin mensen zich verantwoordelijk voelen voor elkaars welzijn en de mate waarin anderen daar een beroep op kunnen doen.

1pt context: In de tekst lees je dat mensen elkaar helpen bij ziekte, oppassen of bij vakantie
1p Koppeling: Mensen voelen zich verantwoordelijk voor elkaars welzijn want ze helpen elkaar met oppassen of bij ziekte, dat laat zien dat ze meer een beroep op elkaar kunnen doen
1pt uitleg: wanneer ze elkaar kennen door de buurtfeesten en dus versterken die de sociale cohesie

Slide 14 - Tekstslide

vraag 14 1p, T2
informele groep

Slide 15 - Tekstslide

vraag 15 2p T2
5 kenmerken sociale institutie
-    Ze bestaan buiten het individu om, een enkel persoon kan een institutie niet afschaffen
-    Ze hebben een lange traditie
-    Ze zijn enerzijds vrij stabiel, maar anderzijds ook veranderlijk door de tijd heen. Als de omstandigheden in een samenleving veranderen ook haar instituties.
-    Ze zijn niet alleen gebaseerd op dwingende of wettelijke macht, maar berusten vaak op moreel gezag
-    Ze zijn dwingend door instituties wordt gedrag gesanctioneerd via een beloning of straf.





Slide 16 - Tekstslide

vraag 15 2p T2
Mogelijke antwoorden:
Ja want veel buurten vierden al burendag en er was dus al sprake van die traditie, nu wordt die alleen vastgelegd.

Ja want sociale instituties ontstaan buiten het individu om en dat is hier ook het geval als het een nationale feestdag wordt.

Nee want sociale instituties hebben een langen traditie en daar is bij burendag nog geen sprake van.

Nee want sociale instituties zijn vrij stabiel en het is lastig om een nieuwe op gang te krijgen


Slide 17 - Tekstslide

vraag 16 1p T2
“Je kunt kinderen van ouders die je kent gemakkelijker aanspreken op slecht gedrag”



Slide 18 - Tekstslide

vraag 17 2p T2
Subcultuur wijkt deels af van de dominantie cultuur en dat is hier ook het geval want het is nog geen algemeen gebruik maar wel veel mensen vieren het en vinden het belangrijk.


Slide 19 - Tekstslide

vraag 18 2p R
Persoonlijke identiteit
Sociale identiteit
Collectieve identiteit

1 goed 0p
2 goed 1p
3 goed 2p


Slide 20 - Tekstslide