grammatica & spelling 3.4

Huiswerk nakijken

opdr. 12 t/m 14

blz. 94. 95

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Huiswerk nakijken

opdr. 12 t/m 14

blz. 94. 95

Slide 1 - Tekstslide

3.4 GRAMMATICA & SPELLING

BLZ. 103



di 12 maart: Toets H3; lezen, woorden, grammatica & spelling

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 3 - Tekstslide

lidwoord (lw)

zelfstandig naamwoord (zn)

bijvoeglijk naamwoord (bn)

werkwoord (ww)

voorzetsel (vz)

telwoord (tw)

persoonlijk voornaamw.(pvw)

bezittelijk voornaamw. (bvw)

de, het, een

geld, Hengelo, René, televisie

mooi(e), zacht(e), grote, saai

lopen, praatte, is, gevonden

in, op, onder, achter, na, voor

drie, acht, tiende, veel, minder

ik. hij, jij, zij, wij hem, jullie

mijn, jouw, jullie, haar, hun

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken opdr. 2 blz. 103

1. giraffen, nacht

2. neuriën, valt

3. de, een

4. neuriënd

5. vz: aan, in; tw:drie

6. Hun

7. ze

Slide 5 - Tekstslide

 oefenzinnen
  1. De tweede keeper was moediger .
  2. Hij verdedigde zijn grote goal met meer lef dan de ontslagen doelman.

Slide 6 - Tekstslide

Hij bezit vier huizen.
Huizen is een...
A
bn
B
zn
C
ww
D
vz

Slide 7 - Quizvraag

Hij bezit vier huizen.
Vier is een...
A
zn
B
bn
C
tw
D
lw

Slide 8 - Quizvraag

Hij bezit vier huizen.
Bezit is een ...
A
ww
B
zn
C
bn
D
pvw

Slide 9 - Quizvraag

Mijn buurman werkt op de markt.
MIJN is een ...
A
vz
B
tw
C
ww
D
bvw

Slide 10 - Quizvraag

Mijn buurman werkt op de markt.
OP is een ...
A
ww
B
bn
C
vz
D
zn

Slide 11 - Quizvraag

Maak een zin met drie bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 12 - Open vraag

BLZ. 104
Het meervoud van zelfstandige naamwoorden

Slide 13 - Tekstslide

MEERVOUD OP -EN


STOEL - STOELEN

HUIS - HUIZEN

IDEE - IDEEËN

BACTERIE - BACTERIËN

THERAPIE - THERAPIEËN


MEERVOUD OP -S


TAFEL - TAFELS

CAFÉ - CAFÉS

THEMA - THEMA'S

HOBBY - HOBBY'S

VMBO - VMBO'S

Slide 14 - Tekstslide

Welke meervoudsregel hoort erbij?



lokaal
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
Geen meervoud

Slide 15 - Quizvraag

Welke meervoudsregel hoort erbij?



vrachtauto
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
Geen meervoud

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het meervoud van knie?
A
knieën
B
kniën

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het meervoud van baby?
A
babies
B
baby's

Slide 18 - Quizvraag

Samenstellingen blz. 104

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag



mk. opdr 4 + 5 blz. 104

timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Hoe spel je de werkwoorden?

verandert of veranderd?

word of wordt?

gebeurt of gebeurd?

Slide 21 - Tekstslide

Maak een aantekening in je schrift


Zet erboven:

WERKWOORDSSPELLING (d of t?)

Slide 22 - Tekstslide

En nu de praktijk...

mk. opdr 8 blz. 105

ZELF NAKIJKEN



Slide 23 - Tekstslide

TOETS H3 - DI 12 MAART

LEZEN

WOORDEN

GRAMMATICA & SPELLING

Slide 24 - Tekstslide