Spelling 2.8 - 3 gemengd

Spelling 2.8 
3 gemengd
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Spelling 2.8 
3 gemengd

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
- Uitleg theorie spelling 2.8 + oefeningen
- Maak opdrachten van spelling 2.8

Lesdoel:
- Je kent het verschil tussen een persoonsvorm en een voltooid deelwoord en je kunt beide vormen correct spellen.
- Je kunt zelfstandig naamwoorden correct in het meervoud spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wij zijn gelukkig goed verzekerd.

Wat voor woord is 'verzekerd'?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 6 - Quizvraag

Hij verzekert ons dat alles goed gaat.

Wat voor woord is 'verzekert'?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 7 - Quizvraag

In welke zin staat een voltooid deelwoord?

1. Hij verhuist naar Amsterdam.
2. Hij is naar Amsterdam verhuisd.
A
zin 1
B
zin 2

Slide 8 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van sterke en zwakke werkwoorden
Sterke werkwoord
voltooid deelwoord eindigt op -(e)n
smelten - smolten: Het ijs is gesmolten.

Zwakke werkwoord
voltooid deelwoord eindigt op -t of -d 
maken - maakten: Zij hebben wat moois gemaakt.

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord zwakke werkwoorden
 eindigt op -t of -d

eindigt de stam van het werkwoord op een medeklinker uit 
'T eX-KoFSCHiP ?
JA? --> eindigt op -t
NEE? --> eindigt op -d

geloven: Zij hebben hem nooit geloofd.
raken: Hij heeft de bal niet geraakt.

Slide 10 - Tekstslide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van verhuizen?

Hij is gister ...
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisdt

Slide 11 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van bepalen?

Het cijfer is al ...

A
bepaaldt
B
bepaald
C
bepaalt

Slide 12 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van remmen?

De auto heeft hard ...
A
geremd
B
geremt
C
geremdt

Slide 13 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van schoppen?

Hij heeft tegen de bal ...

A
geschopd
B
geschopdt
C
geschopt

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Onder welke meervoudsregel vallen de woorden 'olifant en reptiel'?
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
meervoud op -ieën

Slide 16 - Quizvraag

Onder welke meervoudsregel valt het woord 'pony'?
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
meervoud op -ieën

Slide 17 - Quizvraag

Onder welke meervoudsregel valt het woord 'amfibie'?
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
meervoud op -ieën

Slide 18 - Quizvraag

Onder welke meervoudsregel vallen de woorden 'giraffe en ezel'?
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
meervoud op -ieën

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meervoud van drie?
A
drieën
B
drieeën

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meervoud van bureau?
A
bureaus
B
bureau's

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het meervoud van olie?
A
olieën
B
oliën

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het meervoud van pony?
A
ponys
B
pony's

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meervoud van melodie?
A
melodieën
B
melodiën

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meervoud van ski?
A
skis
B
ski's

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het meervoud van mama?
A
mama's
B
mamas

Slide 26 - Quizvraag

Lesplanning
- Maak van spelling 2.8, opdr. 2, 6a en 10a (blz. 161-167)
- Klaar? --> Kom een nakijkblad halen en kijk na. Verbeter je fouten met een andere kleur!


- Maak online de test jezelf van spelling 2.8 = huiswerk volgende les

Lesdoel:
- Je kent het verschil tussen een persoonsvorm en een voltooid deelwoord en je kunt beide vormen correct spellen.
- Je kunt zelfstandig naamwoorden correct in het meervoud spellen.

Slide 27 - Tekstslide