Om zinnen te maken heb je onder andere (meestal) nodig:
- Persoonlijke voornaamwoorden (ich, du, etc.) of
- zelfstandige naamwoorden (der Affe, die Schule, das Pferd).
- 2 hele belangrijke werkwoorden (sein en haben ) of
- andere werkwoorden zoals werkwoorden (machen, heiβen, spielen, etc).