Waar woon je het liefst, in een stad of dorp?
‘Ik woon het liefst in een dorp, want het is er veel rustiger.’
‘Het is supersaai in een dorp; er is niets te doen.’
‘Hier heb je alle ruimte. Ik ga wel naar de stad als ik iets nodig heb.’
‘In een grote stad zijn overal terrasjes.’
‘In een dorp groet iedereen elkaar; in de stad zien ze elkaar niet eens.’
‘Niets leuker dan shoppen; geef mij maar de stad!’
‘Het milieu op het platteland is veel schoner dan dat in een drukke stad.’
‘In een dorp is niet eens een bioscoop. Dat lijkt mij niets!’
‘Het is in een dorp veel veiliger op straat dan in een grote stad.’
‘Even een pizzaatje of een roti halen? Dat kan niet in een dorp!’