Les 1 §2.8 Spelling

Het bepalen van de kernzin van een alinea
Welkom
timer
3:00
Ga rustig zitten
Pak je Leesboek, laptop, Ta!ent, schrift en pen.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het bepalen van de kernzin van een alinea
Welkom
timer
3:00
Ga rustig zitten
Pak je Leesboek, laptop, Ta!ent, schrift en pen.

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00
Lees en geniet in STILTE!
Onthoud goed wat je hebt gelezen, want je krijgt hierover weer een opdracht.

Slide 2 - Tekstslide

§ 2.8 Spelling
Lesdoelen:
  • In deze paragraaf herhaal je hoe je de verleden tijd van een werkwoord spelt.
  • En leer je hoe je het meervoud schrijft woorden op -ie en -ee

Slide 3 - Tekstslide

Flitskaarten
Vul op de flitskaarten de juiste vorm van het werkwoord in.
Ruil jouw flitskaart met je klasgenoot en kijk elkaars werk na.

Slide 4 - Tekstslide

Geef een voorbeeld
van een sterk werkwoord

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

'lopen' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

'kijken' is een zwak werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

'beloven' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

'eten' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Schrijf de verleden tijd op:
Hij __________ (schrijven) vorig jaar veel.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de verleden tijd op.
Ik ___________ (vertellen) hem een verhaal.

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de verleden tijd op:
Mijn vader __________ (dragen) kleren uit een andere tijd.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de verleden tijd op:
Mijn zusje __________ (sporten) vorige jaar elke dag.

Slide 20 - Open vraag

Bij zwakke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Bij zwakke werkwoorden gebruik je 't kofschip om te bepalen of je het met een -t of -d schrijft.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden kan je het 't kofschip niet gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Noem
één zwak werkwoord en
één sterk werkwoord

Slide 24 - Woordweb

Aan de slag
Maak in stilte opdr. 2 t/m 5 (p. 132/133

Klaar? Je mag iets voor jezelf doen.
Niet klaar? Huiswerk voor morgen.

Slide 25 - Tekstslide