In deze les zitten 11 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welkom, ga zitten volgens de plattegrond
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdstuk 3:
3.7 Overheidsfinanciën
Slide 2 - Tekstslide
3.7 Overheidsfinanciën
herhaling schijven paragraaf 3.5
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Wat weten we al?
Slide 5 - Tekstslide
3.7 Overheidsfinanciën
De overheid krijgt geld binnen en geeft geld uit. Meestal zijn de uitgaven groter dan de inkomsten en dat leidt tot een begrotingstekort. Het begrotingstekort
leidt weer tot een schuld van de overheid.
In deze paragraaf leer je over de financiën
van de overheid.
Slide 6 - Tekstslide
3.7 Overheidsfinanciën
Leerdoelen - je kan berekenen hoeveel belasting moet worden betaald in box 2 en box 3.
- Je kan uitleggen hoe de overheid aan zijn geld komt
- Je kan een begrotingstekort of overschot uitrekenen - Je kan voorbeelden noemen om een begrotingstekort tegen te gaan
Slide 7 - Tekstslide
3.7 Overheidsfinanciën
Miljoenennota is een samenvatting van de Rijksbegroting
Begrotingstekort = Meer uitgaven dan inkomsten
Begrotingsoverschot = Meer inkomsten dan uitgaven
Beperking:
Tekort mag max 3% van de productie van het land
Schuld mag max 60% van de productie van het land zijn
Slide 8 - Tekstslide
3.7 Overheidsfinanciën
Andere middelen om het tekort tegen te gaan zijn onder andere: Belasting verhogen, lagere overheidsuitgaven.
Profijtbeginsel= Belasting betalen over het product of dienst wat je gebruikt (heb je hier profijt van? betalen!)
solidariteitsbeginsel: werkenden betalen mee aan de uitkeringen van niet werkenden