3.7 Overheidsfinanciën

3.7 Overheidsfinanciën
Ik kan berekenen hoeveel belasting moet worden betaald in box 2 en box 3.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.7 Overheidsfinanciën
Ik kan berekenen hoeveel belasting moet worden betaald in box 2 en box 3.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


De overheid krijgt geld binnen en geeft geld uit. Meestal zijn de uitgaven groter dan de inkomsten en dat leidt tot een begrotingstekort. Het begrotingstekort leidt weer tot een schuld van de overheid. In deze paragraaf leer je over de financiën van de overheid.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Overschot of tekort
De miljoenennota is een samenvatting van de rijksbegroting. Hierin staan de budgetten voor alle uitgaven van de ministers in het komende jaar. (afb. 47 en 48). De minister van Financiën wil voldoende inkomsten om al deze uitgaven te kunnen betalen. Hij wil liever geen begrotingstekort. Als de inkomsten hoger zijn dan de uitgaven, is er een begrotingsoverschot.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekst

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


begrotingstekort
De verwachte uitgaven zijn hoger dan de verwachte inkomsten.

begrotingsoverschot
De verwachte uitgaven zijn lager dan de verwachte inkomsten.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beperken van het tekort
De overheid bestaat uit meer instanties dan het Rijk. Daarom is de schuld van de overheid groter dan de schuld van het Rijk (de staatsschuld). De overheidsschuld groeit bij tekorten op de begroting, want dan moet de overheid geld lenen (afb. 49). Ze betaalt meer rente bij een hogere schuld. Het begrotingstekort en de overheidsschuld mogen daarom niet te hoog oplopen. De eurolanden hebben daarover afspraken gemaakt. Het tekort van de overheid mag maximaal 3 procent van de productie van het land zijn. En de overheidsschuld mag maximaal 60 procent van de productie van het land zijn. 
staatsschuld
Schuld van de rijksoverheid.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bezuinigen of belastingverhoging
Het begrotingstekort gaat omlaag door hogere belastingen of door lagere overheidsuitgaven. Een bezuiniging betekent minder goede overheidsvoorzieningen of minder sociale uitkeringen (afb. 50). Hogere belastingen betekenen dat burgers en bedrijven te maken krijgen met hogere lasten.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekst

Slide 9 - Tekstslide

Door de rente houdt de overheid minder geld over voor de uitkeringen
Overige inkomsten
Het Rijk ontvangt naast belastinggeld niet-belastingmiddelen. Voorbeelden zijn het geld voor het Nederlandse aardgas, verkeersboetes en winstuitkeringen van ondernemingen die eigendom zijn van het Rijk. Hierbij hoort ook het geld dat burgers betalen voor producten en dienstverlening van de overheid. Voorbeelden hiervan zijn het paspoort, het rijbewijs en bouwvergunningen.
niet-belastingmiddelen
Alle inkomsten van de overheid die geen belastingen of sociale premies zijn.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beginselen van belastingheffing
In paragraaf 5 leerde je over progressieve belastingheffing en het draagkrachtbeginsel. De overheid past daarnaast het profijtbeginsel toe. Ze vraagt bijvoorbeeld een bijdrage aan volwassenen voor het gebruik van de bibliotheek. Ook past de overheid het solidariteitsbeginsel toe. Want iedereen met een inkomen betaalt mee om mensen zonder inkomen een uitkering te geven.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


profijtbeginsel
De overheid vraagt belasting van de mensen en bedrijven die profiteren van overheidsdiensten.

solidariteitsbeginsel
De overheid gebruikt belasting voor uitkeringen van mensen die geen of een laag inkomen hebben.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies