Hoofdstuk 1: De exploitatiebegroting en kostensoorten

Wat weet je over kosten, kostprijs en budgetteren?
1 / 13
volgende
Slide 1: Woordweb
Praktische economieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat weet je over kosten, kostprijs en budgetteren?

Slide 1 - Woordweb

Winst maken
Hoe maak je winst als onderneming of als afdeling?

Simpele versie:
producten inkopen en ze voor een hogere prijs verkopen
Oftewel met winst verkopen

Slide 2 - Tekstslide

Winst maken
Werkt het zo simpel?

Koop groot in om de prijs te drukken, maar?
* waar laat je de producten?
* waar vind je jouw klanten?
* ga je reclame maken?
* heb je personeel nodig?

Slide 3 - Tekstslide

Inzicht in cijfers is van groot belang!?
Alle zaken op de vorige slide kosten geld. Voor je het weet maak je veel kosten? Inzicht is dus wel degelijk van belang!
  • hierdoor neem je goede beslissingen over
  • de producten of diensten die je aanbiedt
  • een passende vestigingsplaats
  • uitbreiding van het magazijn
  • of aanschaf van een bedrijfswagen

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een exploitatiebegroting?

Slide 5 - Woordweb

Exploitatiebegroting
Exploit
Uitbaten
Uitbater

  • De uitbater van het café zorgt voor de inkoop en verkoop van dranken en dat het café schoon blijft. 
  • Exploitatiebegroting = overzicht over een bepaalde periode met alle verwachte opbrengsten en kosten

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk voor dinsdag 10 december
Lees hst. 1 van het boek t/m blz. 1 t/m 12

Maak opdrachten 1 t/m 6 

Heb je nog geen boek?
A. schaf deze dan z.s.m. aan
B. maak de opdrachten hieronder

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 1
Wat is het verschil tussen afzet en omzet?

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 2
De inkoopprijs van een product is €150. De verkoopprijs is €275. De onderneming verkoopt in het derde kwartaal 10.000 stuks.

a Hoeveel is de afzet in het derde kwartaal?
b Bereken de omzet in het derde kwartaal.
c Bereken de brutowinst in het derde kwartaal.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 3
Welke stelling is goed?

A Als je meer kosten hebt dan opbrengsten, maak je winst.
B Als je meer opbrengsten hebt dan kosten, maak je verlies.
C Als je meer opbrengsten hebt dan kosten, maak je winst.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 4
Wat is een exploitatiebegroting?

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 5
Wat is de inkoopwaarde van de omzet?

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 6 - Bereken de jaarlijkse loonkosten voor de werkgever van Hanneke.
Hanneke werkt als logistiek medewerker in een transportbedrijf. Zij verdient €400 bruto per week in loonschaal C-1. De vakantietoeslag bedraagt 8%. In de maand december krijgt iedere medewerker een gratificatie van €1.250. De bijdrage aan het pensioenfonds en het werk-geversaandeel voor de premies van de werknemersverzekeringen zijn samen 23% van het brutoloon, de vakantietoeslag en de gratificatie. Hanneke krijgt een reiskostenvergoeding van €75 per maand. Bereken de jaarlijkse loonkosten voor de werkgever van Hanneke. 

Slide 13 - Tekstslide